can, to be able to, could, must, to have to
Can wordt gebruikt om mogelijkheid of het vermogen in het heden uit te drukken.
Bijvoorbeeld: "I can swim." (Ik kan zwemmen.)
To be able to wordt gebruikt voor het uitdrukken van het vermogen, maar kan in alle tijden gebruikt worden.
Bijvoorbeeld: "I will be able to swim." (Ik zal kunnen zwemmen.)
Could is de verleden tijd van "can" en wordt gebruikt om mogelijkheid of vermogen in het verleden uit te drukken, maar ook om beleefdheid in het heden te tonen.
Bijvoorbeeld: "I could swim when I was young." (Ik kon zwemmen toen ik jong was.)
Must wordt gebruikt om een noodzaak of verplichting uit te drukken, of om sterke aanbevelingen te doen.
Bijvoorbeeld: "You must wear a helmet." (Je moet een helm dragen.)
To have to drukt ook noodzaak of verplichting uit, maar kan in alle tijden gebruikt worden.
Bijvoorbeeld: "I have to go now." (Ik moet nu gaan.)