In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Hey slayers!!
Hoofdstuk 4 To the extreme
Theme words herhalen-Quizlet live
Grammar (Modals and negotions&quantifiers)
Quizzzzzzz/Kahoot quizzzzz Grammar
Finish book (onderdeel E-writing&Grammar)
Slide 1 - Tekstslide
Quizlet live
Slide 2 - Tekstslide
quizlet.com
Slide 3 - Link
Ought to
Betekenis: "Ought to" wordt gebruikt om een advies of een sterke aanbeveling uit te drukken, vergelijkbaar met "should". Het suggereert dat iets het juiste is om te doen.
Voorbeeld: "You ought to study for your exam." (Je zou eigenlijk voor je examen moeten studeren.)
Slide 4 - Tekstslide
Might
Betekenis: "Might" wordt gebruikt om een mogelijkheid uit te drukken, vaak als een zwakkere vorm van "may". Het kan ook gebruikt worden voor het geven van toestemming op een meer onzekere manier.
Voorbeeld: "It might rain later." (Het zou later kunnen regenen.)
Negatieve vorm: "Might not" (soms afgekort als "mightn't"), gebruikt om een mogelijkheid van iets dat niet zou kunnen gebeuren uit te drukken.
Voorbeeld van negatie: "She might not come to the party." (Ze komt misschien niet naar het feest.)
Slide 5 - Tekstslide
May
Betekenis: "May" wordt gebruikt om toestemming te geven of een mogelijkheid uit te drukken. Het is iets zekerder dan "might".
Voorbeeld: "You may leave the table when you’re finished." (Je mag van tafel gaan als je klaar bent.)
Negatieve vorm: "May not" (soms afgekort als "mayn't"), gebruikt om toestemming te weigeren of een mogelijkheid te ontkennen.
Voorbeeld van negatie: "You may not use your phone during the exam." (Je mag je telefoon niet gebruiken tijdens het examen.)
Slide 6 - Tekstslide
Which modal verb? Je hoeft je niet te haasten, we hebben alle tijd.
A
Should
B
Must
C
don't have to
Slide 7 - Quizvraag
Choose the correct modal: Ladies, ........ have your attention please?
A
Might I
B
May I
C
am I allowed to
Slide 8 - Quizvraag
Which modal verb? You ........ smoke at this age.
A
shouldn't
B
cannot
C
must
Slide 9 - Quizvraag
Select the correct modal: Grandma, ......... you pass me the sugar, please?
A
Can
B
Could
C
Should
D
Must
Slide 10 - Quizvraag
Choose the correct modal: .... I bring a friend to football practice?
A
Might
B
May
C
am I allowed to
Slide 11 - Quizvraag
Here are 4 modal verbs But which one is WRONG?
A
It may rain tomorrow
B
It might rain tomorrow
C
It is allowed to rain tomorrow
D
It could rain tomorrow
Slide 12 - Quizvraag
Choose the correct modal. You .............. smoke in here. It's forbidden!
A
shouldn't
B
don't have to
C
mustn't
D
can't
Slide 13 - Quizvraag
Fill in the correct modal: This answer .... be correct (zekerheid)
A
has to
B
must
C
should
D
ought to
Slide 14 - Quizvraag
Modals: Can you speak up? I ______ hear you.
A
must
B
can't
C
shouldn't
D
can
Slide 15 - Quizvraag
Which modal verb? I_____ be home late.
A
shouldn't
B
mustn't
C
must
D
ought to
Slide 16 - Quizvraag
Choose the correct modal: My advice would be that you ............. see a doctor.
A
should
B
have to
C
must
D
could
Slide 17 - Quizvraag
Quantifiers II: both, either, neither
Both
Betekenis: "Both" verwijst naar twee dingen of personen samen.
Voorbeeld: "Both books are interesting." (Beide boeken zijn interessant.)
Either
Betekenis: "Either" wordt gebruikt wanneer er een keuze is tussen twee dingen of personen, maar het maakt niet uit welke van de twee.
Voorbeeld: "You can sit on either chair." (Je kunt op een van beide stoelen zitten.)
Neither
Betekenis: "Neither" duidt aan dat geen van de twee dingen of personen in de keuze wordt geselecteerd of als waar wordt beschouwd.
Voorbeeld: "Neither option is suitable for us." (Geen van beide opties is geschikt voor ons.)
Slide 18 - Tekstslide
Quantifiers II: both, either, neither
All
Betekenis: "All" verwijst naar de gehele hoeveelheid of groep van drie of meer dingen of personen.
Voorbeeld: "All students must attend the meeting." (Alle studenten moeten de vergadering bijwonen.)
Each
Betekenis: "Each" benadrukt individuele leden van een groep (van twee of meer), één voor één.
Voorbeeld: "Each student received a certificate." (Elke student ontving een certificaat.)
Every
Betekenis: "Every" is vergelijkbaar met "each" maar wordt gebruikt om te benadrukken dat we het over alle individuele leden van een groep als een geheel hebben, vooral bij grotere groepen.
Voorbeeld: "Every book on the shelf is for sale." (Elk boek op de plank staat te koop.)
No
Betekenis: "No" wordt gebruikt om aan te geven dat er niet één van de dingen of personen in een groep aanwezig is of waar is.
Voorbeeld: "No students were late." (Geen enkele student was te laat
Slide 19 - Tekstslide
create.kahoot.it
Slide 20 - Link
Finish book E(blz.24)
Onderdeel E: opdracht 28(a,b), opdracht 29, opdracht 30(b) en 31(a,b)