Spelling blok 3 2KT

Spelling - Blok 3
2KT
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling - Blok 3
2KT

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling
PVTT + PVVT

Slide 2 - Tekstslide

Hoe schrijf je het werkwoord en hoe weet je dat?

(Worden) jij ook altijd afgeleid door Tara?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Hij (verbranden) altijd zijn boeken van Nederlands na een laag cijfer.
A
verbrand
B
verbrandt
C
verbrant

Slide 5 - Quizvraag

Hoe schrijf je het werkwoord en hoe weet je dat?

Hij (verven) vorige week zijn kamer blauw.

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

De gevangene (ontsnappen) uit de gevangenis.
A
ontsnapte
B
ontsnaptte
C
ontsnapde
D
ontsnapdde

Slide 8 - Quizvraag

Hij (vergroten) de foto van zijn hond.
A
vergrote
B
vergrotte
C
vergrootte
D
vergrootten

Slide 9 - Quizvraag

1. Wat voor soort werkwoord is het werkwoord tussen haakjes?
2. Schrijf eronder hoe je dit werkwoord vervoegt.

Nina heeft iets aan haar haar (veranderen).

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Wat moet er op de puntjes staan?

Jony en Saartje hebben niet bezuinig... op parfum.
A
d
B
t
C
dt

Slide 12 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm is het werkwoord tussen haakjes?

Tess zou graag bij de politie (gaan) werken.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm is het werkwoord tussen haakjes?

Sams voornaam wordt vaak verkeerd (uitgesproken).
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm is het werkwoord tussen haakjes?

Jalina (vergeet) vaak haar vinger op te steken.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Bedenk een zin met een
bijvoeglijk naamwoord.

Slide 16 - Open vraag

Bedenk een zin waarin een
werkwoord een BN is geworden.
BN?
De rode auto
        bn     zn

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

VD als BN 
(voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord)
Zie je achter een werkwoord een ZN staan dat erbij hoort?
Dan is het een TD!

Zorg ervoor dat het goed uitgesproken wordt als je het zo kort mogelijk schrijft.

Slide 19 - Tekstslide

Dus? Hoe schrijven we een VD als BN?

Slide 20 - Open vraag

De douane haalde de mensen met de (vervalsen) paspoorten er meteen uit.
A
vervalsde
B
vervalsden
C
vervalste
D
vervalsten

Slide 21 - Quizvraag

Het (verlaten) gebouw werd door krakers bezet.
A
verlate
B
verlaten
C
verlaatte
D
verlaatten

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer een
hoofdletter?

Slide 23 - Woordweb

Theorie (hoofdletters en kleine letters)
Je gebruikt hoofdletters:
  • aan het begin van een zin
Pas op! 's Avonds ben ik moe. 't Is echt saai. 25% van de leerlingen is lui. 
  • bij namen
- van personen Murat, meneer Van Dam, mevrouw Van Dam-de Haas
- van rivieren, streken en plaatsen IJssel, Zuid-Holland, Den Bosch
- van bevolkingsgroepen Romeinen, Duitsers
- van goede doelen, bedrijven en instellingen Rode Kruis, Rabobank, Artis
- van merken en titels Gazelle, Calvé, Spijt
- van feestdagen en heilige personen/zaken Valentijnsdag, Nieuwjaar, Boeddha, De Koran

Slide 24 - Tekstslide

Welke woorden horen een hoofdletter te hebben in het volgende verhaal:

meneer van der bergen is sinds de opkomst van coca cola niet meer zo gezond, omdat hij van kerst tot de paasdagen het amerikaanse drankje te vaak naar binnen bracht.

Slide 25 - Open vraag

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 26 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
meneer Jansen
B
Meneer Jansen
C
meneer jansen

Slide 27 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 28 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
pepsi max
B
Pepsi Max
C
Pepsi max

Slide 29 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Westelijke zeestroom
B
westelijke zeestroom

Slide 30 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
amstellaan
B
Amstellaan

Slide 31 - Quizvraag

moederdag
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 32 - Quizvraag

mejuffrouw de Haan
A
tussenvoegsel met hoofdletter
B
tussenvoegsel met kleine letter

Slide 33 - Quizvraag

golfoorlog
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 34 - Quizvraag

september
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 35 - Quizvraag

Dus: Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Noem drie zaken.

Slide 36 - Open vraag

Theorie ()

Slide 37 - Tekstslide

Meervouden van ZN

Slide 38 - Woordweb

Theorie (meervoud op -en)
Zelfstandige naamwoorden kunnen in het meervoud eindigen op -en

                                   letter erbij         letter weg           letter veranderen
hond-honden      pak-pakken      beer-beren        muis-muizen
paard-paarden    fles-flessen     daad-daden      werf-werven


Slide 39 - Tekstslide

Theorie (meervoud op -s of 's)
Zelfstandige naamwoorden kunnen in het meervoud eindigen 
op -s                                                voetballer - voetballers             etalage - etalages

of -'s                                                 camera - camera's                      kiwi - kiwi's
                                                            foto - foto's                                    paraplu - paraplu's 

Let op de uitspraak! Als er een -s aan vast kan zonder dat de uitspraak verandert, dan gebruik je GEEN apostrof (')



Slide 40 - Tekstslide

Meervoud van 'studie'?

Slide 41 - Open vraag

Meervoud van 'pony'?

Slide 42 - Open vraag

Meervoud van 'poli'?

Slide 43 - Open vraag

Meervoud met -s
Meervoud met -'s
loempia
camera
giraffe
menu
niveau
keu
app
vitrine
avocado
café
dominee
etage

Slide 44 - Sleepvraag

Theorie (meervoud ZN)
Veel woorden met -ie achteraan, krijgen in het meervoud -ën / -"n.
Hoe kun je weten wat erachter komt?                                   Kijk naar de klemtoon!

Slide 45 - Tekstslide

Op welke lettergreep ligt de klemtoon?

melodie

A
MElodie
B
meLOdie
C
meloDIE

Slide 46 - Quizvraag

Theorie (meervoud ZN)
Veel woorden met -ie achteraan, krijgen in het meervoud -ën / -"n.
Hoe kun je weten wat erachter komt?                                   Kijk naar de klemtoon!

Optie 1:
De klemtoon ligt op de laatste lettergreep --> extra e + puntjes erop.
                                    me-lo-DIE                                --> melodieën

                                   



Slide 47 - Tekstslide

Op welke lettergreep ligt de klemtoon?

bacterie

A
BAC-te-rie
B
bac-TE-rie
C
bac-te-RIE

Slide 48 - Quizvraag

Theorie (meervoud ZN)
Veel woorden met -ie achteraan, krijgen in het meervoud -ën / -"n.
Hoe kun je weten wat erachter komt?                                   Kijk naar de klemtoon!

Optie 1:
De klemtoon ligt op de laatste lettergreep          --> extra e + puntjes erop.
                                    me-lo-DIE                                         --> melodieën
Optie 2:
De klemtoon ligt niet op de laatste lettergreep --> puntjes op de e.
                                    bac-TE-rie                                        --> bacteriën
                                   



Slide 49 - Tekstslide

knie
A
kniën
B
knieën

Slide 50 - Quizvraag

kolonie
A
koloniën
B
kolonieën

Slide 51 - Quizvraag

idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen

Slide 52 - Quizvraag

orchidee
A
orchideeën
B
orchideën
C
orchideëen

Slide 53 - Quizvraag

En nu werken jullie!

Slide 54 - Tekstslide