Wat is maatschappijleer?

Vraag 1 Een maatschappelijk probleem kent 4 kenmerken. Welke hoort er niet bij.
A
Veel aandacht in de media
B
Tegengestelde belangen
C
Gevolgen voor iedereen in de samenleving
D
Gemeenschappelijke oplossing noodzakelijk.
1 / 24
volgende
Slide 1: Quizvraag
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vraag 1 Een maatschappelijk probleem kent 4 kenmerken. Welke hoort er niet bij.
A
Veel aandacht in de media
B
Tegengestelde belangen
C
Gevolgen voor iedereen in de samenleving
D
Gemeenschappelijke oplossing noodzakelijk.

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 2 Hieronder staan waarden. Een hoort er niet bij.
A
onafhankelijkheid
B
discriminatie
C
vrijheid
D
gezondheid

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 4. Een journalist moet naar de gevangenis, omdat hij kritiek heeft op de regering
A
rechtsstaat
B
dictatuur

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 5. Wat is een voorbeeld van een wetsregel?
A
Na toiletbezoek je handen wassen
B
Geen afval op straat gooien
C
Op de buitendeuren moeten goede sloten zitten
D
In restaurants geef je een fooi

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 6. Bestuursrecht regelt de verhouding tussen burger en overheid
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 7. Een arbeidsovereenkomst valt onder het
A
vermogensrecht
B
ondernemingsrecht
C
personenrecht
D
staatsrecht

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 8. De uitvoerende macht wordt gecontroleerd door
A
1e kamer
B
2e kamer
C
1e + 2e kamer
D
de regering

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 9. Sociale grondrechten
A
beschermen ons tegen de overheid
B
zijn plichten van de overheid

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 10. Wat is geen kenmerk van een rechtsstaat?
A
De overheid moet zich aan de wet houden
B
Je hebt grondrechten
C
De bevolking heeft invloed
D
Er is een afhankelijke rechterlijke macht

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 11. Wat staat in artikel 1 in de grondwet?
A
Recht op gelijke behandeling
B
Vrijheid van meningsuiting
C
De scheiding van de 3 machten
D
Aanwezigheid van vrije en eerlijke verkiezingen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 12. In Nederland bestaat de trias politica.
De trias politica betekent

A
de invloed van politieke partijen
B
de mensenrechten en plichten.
C
de scheiding van de politieke macht.
D
vrije en geheime verkiezingen.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 13. Wat zijn klassieke grondrechten?
A
Rechten die de overheid moet garanderen.
B
Rechten die de overheid niet hoeft te garanderen.
C
Rechten die de rechter uitspreekt.
D
Rechten waar de overheid haar best voor moet doen.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 14. Wat is het verschil tussen
klassieke en sociale grondrechten?
A
sociale grondrechten gaan over je relatie tot je medemens, klassieke grondrechten gaan over jezelf
B
sociale grondrechten zijn afdwingbaar, klassieke grondrechten niet.
C
klassieke grondrechten zijn afdwingbaar, sociale grondrechten niet.
D
de overheid heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van de klassieke grondrechten.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 15 klassieke of sociale grondrechten?
Vrijheid van meningsuiting
A
Klassieke grondrechten
B
Sociale grondrechten

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 16.klassieke of sociale grondrechten?
Recht op werkgelegenheid
A
Klassieke grondrechten
B
Sociale grondrechten

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 17. Wat is het legaliteitsbeginsel?
A
Naast rechten hebben we ook plichten.
B
Je kan niet twee keer worden vervolgd.
C
Iedere handeling van de overheid moet gebaseerd zijn op een wet.
D
De overheid kan ook strafbaar zijn.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 18. Het legaliteitsbeginsel kun je niet herkennen aan
A
Strafbaarheid
B
Ne-bis-in-idem-regel
C
Strafmaat
D
Onafhankelijke rechters

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


 19. Misdrijf of overtreding?
A
Misdrijf
B
Overtreding

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

20. Overtreding of misdrijf?
A
Overtreding
B
Misdrijf

Slide 19 - Quizvraag

Het bezit van vuurwapens is in Nederland verboden. (Tenzij je een vergunning hebt om een vuurwapen te hebben, maar die hebben alleen politie mensen of mensen van een schietvereniging onder speciale omstandigheden.) Omdat je grote schade kan aanrichten met een vuurwapen is het een misdrijf om deze te dragen. Je moet dan altijd naar de rechter.

 21. Misdrijf of overtreding?
A
Misdrijf
B
Overtreding

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 22. Strafrecht valt onder
A
publiekrecht
B
civiel recht
C
privaatrecht
D
burgerlijk recht

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 23. Als een misdrijf niet in het Wetboek van Strafrecht beschreven staat, moet de rechter zelf een redelijke straf voorstellen.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 24. In het strafrecht heeft een rechtszaak altijd een vaste volgorde. Welke volgorde is juist?
A
Aanklacht, verhoor, pleidooi, requisitoir, vonnis
B
Verhoor, aanklacht, requisitoir, pleidooi, vonnis
C
Aanklacht, verhoor, requisitoir, pleidooi, vonnis
D
Aanklacht, requisitoir, verhoor, pleidooi, vonnis

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 4. In een rechtsstaat:
A
Hebben burgers rechten en plichten en de overheid niet.
B
Hebben burgers en overheid allebei rechten en plichten.
C
Hebben burgers rechten en de overheid plichten.
D
Hebben burgers plichten en de overheid rechten.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies