1.2 organisatieniveaus + 1.3 Werken met een microscoop

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Startopdracht

• Benoem de levenskenmerken (minimaal 7 stuks)

Antwoord start opdracht

Organisatieniveaus

Van klein naar groot

Cel: kleinst met alle levenskenmerken

weefsel: Meerder zelfde cellen met de dezelfde vorm en functie

orgaan: meer dan twee soorten cellen maar wel met de dezelfde functie

orgaanstelsel: meer dan twee organen die samenwerken voor 1 functie

Organisme: meer dan 2 organen samen

Antwoord start opdracht

Deze les

• Herhaling 1.1
• 1.2 organisatieniveaus
• oefening
• 1.3 microscopie
• oefening

1.2 De bouw van een organisme

Aan het einde van de paragraaf

Kan ik beschrijven dat organismen zijn opgebouwd uit organisatie niveaus

Kan ik in een romp van een mens de organen benoemen

Cellen onder microscoop

Verschillende soorten cellen

en vormen

Groep(je) zelfde cellen, met dezelfde vorm en functie

 = weefsel

Een orgaan is

• Een deel van een organisme met één of meer functies
• Bestaat uit 2 of meer soorten weefsels

Een groep organen die samenwerken noemen we 

ORGAANSTELSEL

Veel orgaanstelsels

Organisatieniveaus

Van klein naar groot

Opdracht

maken opdracht 4 t/m 7 in je werkboek

Zachtjes overleg met je schoudermaatje

B3 Werken met de microscoop

Doel van deze paragraaf: onderdelen microscoop leren en weten hoe je er mee werkt.

1.3

Bekijk de volgende video

Noteer in je schrift de antwoorden op de volgende vragen:

1: Hoe pak je de microscoop vast als je er mee moet lopen?

2: Noem de stappen(5 X) die je doet om een preparaat te kunnen bekijken.

(TIP: de eerste stap is het gemaakte preparaat op de tafel leggen) 

Beantwoord de vragen:

Noteer in je schrift de antwoorden op de volgende vragen:

1: Hoe pak je de microscoop vast als je er mee moet lopen?

2: Noem de stappen(5 X) die je doet om een preparaat te kunnen bekijken.

(TIP: de eerste stap is het gemaakte preparaat op de tafel leggen) 

Neem de nummers 1 t/m 13 over in je schrift en schrijf de onderdelen erachter.

Opdracht

Maak:

van 1.2: Opdracht 4, 5, 6 en 7 (als je die nog niet af had)

Van 1.3: 9, 10, 11 en 12

Klaar: Lees alvast 1.4

Huiswerkopdracht

L: 1.1 t/m 1.3 (gebruik je kennisoverzicht)

(denk daarbij vooral aan de blauwe woorden)

LZ: 1.4 en 1.5

Als je het in de les niet af had dan nog:

M: van 1.2: Opdracht 4, 5, 6 en 7 

M: van 1.3:  opdracht 9, 10, 11 en 12