De stam en de ik-vorm van een werkwoord zijn niet altijd gelijk. De stam is het hele werkwoord zonder -en.
voorbeeld :
verhuizen – verhuiz – (ik) verhuis
beloven – belov – (ik) beloof
vertalen – vertal – (ik) vertaal
Bij wij, jullie en zij (meervoud) schrijf je het hele werkwoord.
Slide 16 - Tekstslide
Schrijf het hele ww - de stam en de ik vorm op. Doe het zo: Beloven - belov - ik beloof
Slide 17 - Open vraag
4.13 Persoonsvorm t.t.
Als je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed wilt spellen, gebruik je de volgende regels.
Bij ik schrijf je de ik-vorm.
Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t.
Als je of jij achter de persoonsvorm staat en het onderwerp van de zin is, schrijf je de ik-vorm (dus zonder t).
Bij wij, jullie en zij (meervoud) schrijf je het hele werkwoord.
Slide 18 - Tekstslide
Ik fiets - hij fietst - wij fietsen Bedenk zelf nog 3 woorden
Slide 19 - Open vraag
4.13 Persoonsvorm v.t.
Bij sommige werkwoorden verandert de klank als je ze in de verleden tijd zet. Deze noem je klankveranderende werkwoorden. Als de klank niet verandert in de verleden tijd, noem je het klankvaste werkwoorden.
voorbeeld
huilen → Ik huilde om die droevige film. = klankvast
blazen → Ik blies de blaadjes van de paardenbloem. = klankveranderend
Slide 20 - Tekstslide
Aan de slag
Op niveau - KGT - blok 4 - SPELLING
4.11 alle opdrachten
4.12
Slide 21 - Tekstslide
Les 4
Lekker lezen in je boek
Slide 22 - Tekstslide
Les 5
Nieuwsbegrip Tekst + sleutelvragen
Slide 23 - Tekstslide
Les 6
Nieuwsbegrip online
Slide 24 - Tekstslide
4.13 Persoonsvorm v.t.
Bij klankveranderende werkwoorden hoor je hoe je de persoonsvorm moet spellen in de verleden tijd.
voorbeeld
lopen → (ik) liep
vragen → (ik) vroeg
Slide 25 - Tekstslide
klankvast of klankveranderend?
bijten
A
klankveranderend
B
klankvast
Slide 26 - Quizvraag
zwemmen =
A
klankveranderend
B
klankvast
Slide 27 - Quizvraag
vragen =
A
klankveranderend
B
klankvast
Slide 28 - Quizvraag
juichen =
A
klankveranderend
B
klankvast
Slide 29 - Quizvraag
4.13 Voltooid deelwoord
Bij klankveranderende werkwoorden, hoor je meestal hoe je het voltooid deelwoord schrijft.
voorbeeld
lopen – liep – gelopen
kopen – kocht – gekocht
verliezen – verloor – verloren
Slide 30 - Tekstslide
4.13 Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord eindigt vaak op -d of -t. Sommige werkwoorden hebben een ander voltooid deelwoord, bijvoorbeeld op -en.
voorbeeld
leren – geleerd
maken – gemaakt
lezen – gelezen
denken – gedacht
Slide 31 - Tekstslide
4.13 Voltooid deelwoord
Als je niet weet of je een -t of -d moet spellen, kun je het voltooid deelwoord langer maken. Dan hoor je of je -t of -d moet schrijven: geleerde, gemaakte.
Je kunt ook gebruikmaken van ’t kofschip. Als de laatste letter van de stam eindigt op een letter die in ’t kofschip zit, schrijf je +t. Zit de letter niet in ’t kofschip, dan schrijf je +d.
Slide 32 - Tekstslide
Bij 't x-kofschip kijk je naar de laatste letter van......
A
de stam
B
ik-vorm
Slide 33 - Quizvraag
't -x kofschip
Zij is naar Amsterdam gefiets.
A
d
B
t
Slide 34 - Quizvraag
De dokter heeft de wond op mijn been gehech. 't x- kofschip
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.