Oefening scheidbare werkwoorden
Onderstreep het scheidbare werkwoord.
Wil je de televisie eens uitzetten?
1. Welke kleding wil jij naar het feest aantrekken?
2. Ik zal de deur even dichtdoen.
3. Zal ik de ramen schoonmaken?
4. Vroeger moest Hanna altijd haar eten opeten.
5. Thomas moet zijn trui uitdoen en een jasje aantrekken.
6. Wanneer ga jij je huiswerk inleveren?
7. Kan jij die pen even doorgeven?
8. Hanna moet elke avond haar camera opladen.