In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.
Tegenwoordige tijd
ik -> ik vorm ; ik loop, ik word
jij/hij/zij/u/het -> ik vorm +t ; jij loopt , hij wordt
wij/jullie/ zij -> hele werkwoord; jullie lopen, zij worden
klankveranderende werkwoorden;
Noemen we ook wel
sterke werkwoorden;
zij hebben de kracht om in de verleden tijd van klank te veranderen
ik -> ik vorm ;
ik loop, ik word
wij/ jullie/ zij -> hele werkw;
wij lopen, zij worden
Verleden tijd
klankveranderend
ik/ jij/ hij/ zij/ u/ het->
ik-vorm met veranderde klank
ik liep, u werd
zij liepen, jullie werden
Als de ik-vorm eindigt op een t dan géén extra t; ik zit, jij zit
Staat je of jij áchter de persoonsvorm
dan gebruik je de ik-vorm; loop jij, word je
staat bij een persoonsvorm van hebben, zijn of worden .
zij is opgegeven
hij heeft gezwommen
slapen
vinden
geven
rijden
blijven
Weet je hoe je een werkwoordschema moet invullen?
Wat had anders gekund in deze les?