wk 21: les 2 - 33 Standaard tekststructuur + 34 Beeldtaal

Donderdag 25 mei - 1HA1
Vierde uur
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik: inleiding, middenstuk, slot
  • Vervolg 33 Standaard tekststructuur
  • Aan de slag!

Zesde uur
  • 10 minuten stillezen
  • 34 Beeldtaal
  • Aan de slag!












timer
10:00
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Donderdag 25 mei - 1HA1
Vierde uur
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik: inleiding, middenstuk, slot
  • Vervolg 33 Standaard tekststructuur
  • Aan de slag!

Zesde uur
  • 10 minuten stillezen
  • 34 Beeldtaal
  • Aan de slag!












timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les heb je geleerd...
...op welke manier de meeste teksten zijn opgebouwd.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je...
...verder oefenen met de driedeling van een tekst. 

Slide 3 - Tekstslide

inleiding, middenstuk, slot

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht: maak de juiste combinaties, bijv.
1 - F - |||

Slide 5 - Tekstslide

Tekst 'Internationale knuffeldag: gebruik je huisdier' (blz. 136)

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Lees blz. 136
  • Maak opdr. 6
  • Beantwoord daarna de vragen op de volgende slides in LessonUp
  • Huiswerk zelf nakijken (laatste slides in deze les)

Slide 7 - Tekstslide

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

(klik op de afbeelding)
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 8 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

"Bestaan draken? Kan je die zoeken? Verdien je daar geld mee? Al die vragen kan ik met ja beantwoorden.."
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 9 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

(klik op de afbeelding)
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 10 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

"Ik speel hockey sinds ik zes was en ik zing sinds mijn tiende."
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 11 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

"Ik heb verschillende hobby's, maar klimmen is de leukste."
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 12 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

"Toen ik klein was nam mijn moeder me een keertje mee naar de klimhal, en ik vond het leuk!."
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 13 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

(klik op de afbeelding)
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 14 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

"Dansen is een hele leuke sport vind ik.."
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 15 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

(klik op de afbeelding)
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 16 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

"Uit recent onderzoek is gebleken dat dansen gezond is voor lichaam en geest."
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 17 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

(klik op de afbeelding)
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 18 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

(klik op de afbeelding)
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 19 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

(klik op de afbeelding)
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 20 - Quizvraag

Welke manier van inleiden is hier gebruikt?

(klik op de afbeelding)
A
een of meerdere vragen stellen
B
anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
onderwerp aankondigen
D
aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 21 - Quizvraag

Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot

Slide 22 - Quizvraag

Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot

Slide 23 - Quizvraag

Waar vind je...
een anekdote
A
Middenstuk
B
Slot
C
Inleiding

Slide 24 - Quizvraag

Waar vind je...
belangrijke vraag/vragen over het onderwerp
A
inleiding
B
slot

Slide 25 - Quizvraag

Waar wordt alles nog eens samengevat?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 26 - Quizvraag

een samenvatting geven
A
inleiding
B
slot

Slide 27 - Quizvraag

het onderwerp van de tekst noemen
A
inleiding
B
slot

Slide 28 - Quizvraag

een belangrijke vraag over het onderwerp stellen
A
inleiding
B
slot

Slide 29 - Quizvraag

een conclusie trekken
A
inleiding
B
slot

Slide 30 - Quizvraag

antwoord geven op een belangrijke vraag
A
inleiding
B
slot

Slide 31 - Quizvraag

een probleem noemen
A
inleiding
B
slot

Slide 32 - Quizvraag

een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen
A
inleiding
B
slot

Slide 33 - Quizvraag

de oplossing voor een probleem geven
A
inleiding
B
slot

Slide 34 - Quizvraag

iemands persoonlijke ervaring vertellen
A
inleiding
B
slot

Slide 35 - Quizvraag

de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is
A
inleiding
B
slot

Slide 36 - Quizvraag

een advies geven of een oproep doen
A
inleiding
B
slot

Slide 37 - Quizvraag

Op de volgende slides vind je de antwoorden van het huiswerk van deze les

Slide 38 - Tekstslide

1 a Alinea 1 en 2 horen bij de inleiding, alinea 3 en 4 horen bij de kern en alinea 5 hoort bij het slot.
 b De schrijver probeert je te verleiden om verder te lezen door in de inleiding citaten te geven waaruit een sterke stelling van suikerproducenten blijkt. 
 c Alinea 1: ‘Suikerproducenten zijn het zat dat hun product als ‘vergif’ wordt gezien.’
Alinea 2: ‘’We krijgen de schuld van heel veel’, zegt Albert Markusse, directeur van suikerproducent Suiker Unie.’
Alinea 3: ‘Het Diabetes Fonds is geen voorstander van suiker.’
Alinea 4: ‘De Suiker Unie ziet de oplossing vooral in voorlichting.’
Alinea 5: ‘Deskundigen zijn het dus niet met elkaar eens.’
  d Het is een conclusie. Dit kun je zien aan het signaalwoord ‘dus’.
2 a Deze zin hoort in een slot. Het is waarschijnlijk de conclusie die volgt uit de eerdere tekst.
 b Deze zin hoort in een inleiding. Er wordt een inleidende vraag gesteld die in de rest van de tekst uitgewerkt zal worden.
 c Deze zin hoort in een kern. Het is een verdere uitwerking van het onderwerp.

Slide 39 - Tekstslide


3 a Inleiding: ‘Utrecht is achtduizend’
Kern: ‘Bij opgravingswerkzaamheden zijn’
Slot: ‘Vanaf woensdag 14’
 b Er wordt een uitwerking gegeven van het archeologisch onderzoek en de opgravingswerkzaamheden in Utrecht.
 c Bijvoorbeeld: Utrecht achtduizend jaar ouder dan gedacht.
4 Bijvoorbeeld: Sommige artikelen zijn zo kort dat het niet nodig is om een slot te plaatsen die nog eens een conclusie of een samenvatting geeft van het verhaal.
5 Inleidingen in artikelen zijn vaak dikgedrukt. De inleiding is daarnaast veel korter dan de kern. De inleiding en kern worden van elkaar gescheiden door middel van een witregel.





Slide 40 - Tekstslide

34 Beeldtaal (blz. 138)
  • Illustratief beeld
Ondersteunend, geen duidelijke eigen boodschap, versterkt de boodschap van de tekst. Kan een tekst aantrekkelijker maken. Voorbeeld: afbeelding bij een krantenbericht.

  • Functioneel beeld
Het beeld zelf brengt de boodschap over en vervangt de tekst. Voorbeeld: verkeersbord.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Lees blz. 138
  • Maak opdr. 1 t/m 6
  • Zoek op internet zelf een voorbeeld van een illustratief beeld en een functioneel beeld

Slide 43 - Tekstslide