Samenvatting Formuleren

Formuleren Nederlands
  • Beknopte bijzin
  • Verwijzen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Formuleren Nederlands
  • Beknopte bijzin
  • Verwijzen

Slide 1 - Tekstslide

De beknopte bijzin
deel 1: hoofd- en bijzinnen

Slide 2 - Tekstslide

Samengestelde zinnen

-meerdere persoonsvormen


Een enkelvoudige zin heeft maar 1 pv, een samengestelde zin heeft meer pv's.

Slide 3 - Tekstslide

Samengestelde zinnen



Hoofdzin + Bijzin (+Bijzin)

Hoofdzin + Hoofdzin



Slide 4 - Tekstslide

Hoofdzin (HZ)

-> onderwerp en persoonsvorm naast elkaar: er kan niets 

      tussen staan.


Voorbeeld:

Alle boeken van Harry Potter zijn beroemd.  ->

Alle boeken van Harry Potter niet zijn beroemd.

Slide 5 - Tekstslide

Bijzin (BZ)

- Tussen de persoonsvorm en het onderwerp kunnen wel                    andere woorden of zinsdelen staan, maar dit hoeft niet



Voorbeeld:

Weet je al of we vanavond gaan trainen?

Slide 6 - Tekstslide

De beknopte bijzin
deel 2: foutief beknopte bijzin

Slide 7 - Tekstslide

verwijzen
Ik kan fouten bij verwijswoorden herkennen en verbeteren.


Slide 8 - Tekstslide

Fouten met verwijzen
Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een eerdergenoemd woord en soms vooruit naar een woord dat verderop in de zin staat. 

Het woord of de woordgroep waarnaar een verwijswoord terugwijst, heet het antecedent.

Slide 9 - Tekstslide

Fouten met verwijzen
Om te bepalen welk verwijswoord je moet gebruiken, moet je eerst het antecedent zoeken. Kies daarna met behulp van het schema een correct verwijswoord. 

Als het antecedent niet één woord is, maar een woordgroep (bijvoorbeeld een zinsdeel), zoek dan de kern van die woordgroep.

Slide 10 - Tekstslide

schema verwijswoorden

Slide 11 - Tekstslide

lastige gevallen
Onzijdige woorden zijn het-woorden. Verwijs naar onzijdige woorden met het en zijnNamen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden:

– Naarden (o) is blij met zijn vestingwerken, die tot de mooiste van Nederland behoren.

Slide 12 - Tekstslide

lastige gevallen
Mannelijke woorden zijn de-woorden. Verwijs naar mannelijke woorden met hij, hem en zijn.

Mijn klassieke radio (m) deed het niet meer, maar gelukkig kon hij gerepareerd worden.

Slide 13 - Tekstslide

lastige gevallen
Ook vrouwelijke woorden zijn de-woorden. Verwijs naar vrouwelijke woorden met zij, ze en haar:

– De wijkvereniging (v) vroeg haar leden toestemming voor een kleine contributieverhoging..

Slide 14 - Tekstslide

lastige gevallen
Aan sommige woorden kun je zien dat ze vrouwelijk zijn: de stewardess, de wolvin; ook: het meisje, het zusje

De-woorden op de volgende uitgangen zijn vrouwelijk:
-heid (minderheid)        -ing (beweging)                      -te (gewoonte)
-ij (tovenarij)                     -theek (bibliotheek)              -uur (natuur)
-nis (geschiedenis)       -schap (vriendschap)           -de (waarde)
-iek (politiek)                    -teit (universiteit)                   -st (komst)

















Slide 15 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
->dat, wat :
* Het leukste dat ik gedaan heb. ->  het leukste wat

WAT -> onbepaald voornaamwoord, overtreffende trap, hele zin
DAT ->  zelfstandig naamwoord


Slide 16 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
-> hen, hun
*De leraar geeft hen de cijfers voor hun betoog.  ->   geeft hun

HUN -> bezittelijk voornaamwoord (hun huis, hun boeken)
           -> meewerkend voorwerp ZONDER voorzetsel 
                 (geeft hun de cijfers)
HEN -> na een voorzetsel (geeft de cijfers aan hen)
           -> lijdend voorwerp (ik heb hen gezien)


Slide 17 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
->waarnaar, naar wie, waarover, over wie, etc.
* Bij Nederlands mag je zelf een leerling kiezen waarnaast je wil     zitten.    ->  naast wie

Bij mensen :  vz + WIE  (van wie, over wie, voor wie, ...)
Bij dieren/dingen:  WAAR + vz    (waarvan, waarover, waarvoor,...)


Slide 18 - Tekstslide