1h/v: formuleren hoofdstuk 5

Formuleren hoofdstuk 5

Trappen van vergelijking en 
als of dan


1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleren hoofdstuk 5

Trappen van vergelijking en 
als of dan


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

- Ik weet hoe ik de trappen van vergelijking moet gebruiken
- Ik weet wanneer ik als of dan moet gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Als je twee of meer dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de
trappen van vergelijking en de woordjes als en dan. 


Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de  
overtreffende trap.

Voorbeeld: grappig (stellende trap), grappiger (vergrotende trap), grappigst (overtreffende trap).


Slide 3 - Tekstslide

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 4 - Tekstslide


De vergrotende en overtreffende trap maak je zo:

Bij een vergrotende trap schrijf je -er achter het woord (leuker)
Bij de overtreffende trap schrijft je -st(e) achter het woord (leukst)



Let op:
- een woord dat op -r eindigt, krijgt in de vergrotende trap - der: stoer - stoerder
- een woord dat op een -s eindigt, kijgt in de overtreffende trap alleen een -t: 
boos - boost
- een woord dat op -st eindigt, krijgt in de overtreffende trap geen-st, maar meest ervoor: woest, woester, meest woest
- de volgende woorden hebben een afwijkende vergrotende en overtreffende trap: goed-beter-best, graag-liever-liefst, veel-meer-meest, weinig-minder-minst

Slide 5 - Tekstslide

als of dan? ik of mij?
Na de stellende trap gebruik je het woordje als. Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik
- Zijn tas is even groot als die van mij.

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan. 
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.
- Zijn tas is groter dan die van jou.

Na als/dan gebruik je ik of mij, jij of jou, hij of hem, zij of haar, wij of ons, zij of hen of hun. Tip: vul de zin (in je hoofd) aan met de persoonsvorm.

Slide 6 - Tekstslide

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 7 - Quizvraag

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 8 - Quizvraag

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 9 - Quizvraag

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quizvraag

Ik ga vaker op vakantie dan ...
A
haar
B
zij

Slide 11 - Quizvraag

Wij kunnen harder rennen dan ...
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 12 - Quizvraag

Huiswerk havo - zie Magister
Maak Woordenschat hoofdstuk 5 en 6. Ga daarna verder met nieuwsbegrip.

Let op: bij een score van minder dan 60% maak je de opdracht opnieuw.

Kun je niet in de onlinemethode omdat de server overbelast is? 
Maak je huiswerk dan in je schrift. Als je klaar bent, maak je 
een foto van je gemaakte werk en stuur je me dat in 
de chat van Microsoft Teams. 

Slide 13 - Tekstslide