Week 45 HV1C/HV1F 4-7 november 2024

Maak in je schrift twee groepen:
als                               want
doordat                    voordat
dus                             zodat
maar                          zodra
nadat                        of
omdat                      
terwijl                      Hoe heten deze woorden ook alweer?
timer
5:00
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Maak in je schrift twee groepen:
als                               want
doordat                    voordat
dus                             zodat
maar                          zodra
nadat                        of
omdat                      
terwijl                      Hoe heten deze woorden ook alweer?
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Maak een zin met het woord ZODRA.

Slide 2 - Open vraag

Maak een zin met het woord ALS.

Slide 3 - Open vraag

Formuleren
Trappen van vergelijking

Slide 4 - Tekstslide

Doel van de les
Je weet hoe je de trappen van vergelijking gebruikt.

Je weet wanneer je als of dan gebruikt.

Slide 5 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap. Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Graag?

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg 
Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de 
trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

De trappen van vergelijking 

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 
overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Slide 7 - Tekstslide

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 8 - Tekstslide

Let op!
Soms wordt de uitspraak nogal moeilijk, dan zet je 'meest' voor de overtreffende trap:
                                                  Meest roze
                     Rozer
Roze

Slide 9 - Tekstslide

Spelling:

Bn eindigend op een stomme –e, op –sd, -st of –isch:
Er komt een woord bij, namelijk: ‘meest’.

Zo is van het bijvoeglijk naamwoord ‘luxe’ de overtreffende trap ‘meest luxe’.









Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Dus de regel is...
Na de stellende trap gebruik je het woordje ALS (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden EVEN of (NET) ZO. Bijvoorbeeld: 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje DAN (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf de trappen van vergelijking op van: leuk

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking op van: gek

Slide 14 - Open vraag

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 15 - Quizvraag

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 16 - Quizvraag

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 17 - Quizvraag

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 18 - Quizvraag

Die cake smaakt morgen net zo goed ..... vandaag.
A
als
B
dan

Slide 19 - Quizvraag

Ilse lijkt groter dan Laura, maar zij is even groot ...... zij.
A
als
B
dan

Slide 20 - Quizvraag

Stellende trap
zoveel mogelijk woorden

Slide 21 - Woordweb

Vergrotende trap
zoveel mogelijk woorden

Slide 22 - Woordweb

Overtreffende trap
zoveel mogelijk woorden

Slide 23 - Woordweb

Schrijf de trappen van vergelijking in je schrift:
weinig
veel
goed
vers
verbaasd
fantastisch
timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Bij de stellende trap gebruik ik altijd als / dan.

Slide 25 - Tekstslide

Bij welke trap gebruik ik 'dan'?

Slide 26 - Tekstslide

Ik ben niet zo groot. Zelfs mijn jongere zusje is kleiner _________.

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht 2 + 3 op blz. 241.

Klaar? Opdracht 6. 
timer
5:00

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak samen opdracht 5 + 6 op blz. 241.

Klaar? Online huiswerktaak.
timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide