In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
betaalmiddelen
Slide 1 - Tekstslide
Chartaal geld
= contant geld
= munten en bankbiljetten
= tastbaar geld
= rechtstreekse betaling
Giraal geld
= elektronisch geld
= munten en bankbiljetten
= onrechtstreekse betaling
(via financiële instelling)
Slide 2 - Tekstslide
De zichtrekening
gekoppeld aan een bankkaart = debetkaart
dagelijkse verrichten
geld afhalen aan een geldautomaat
verschillende soorten zichtrekeningen, bv. voor jongeren en dan meestal nog variatie tussen een online rekening (vaak gratis) of een rekening waarmee je ook nog in het bankkantoor kan langsgaan voor je verrichtingen (betalend).
Slide 3 - Tekstslide
IBAN
International Bank Account Number
(= Internationaal bankrekeningnummer)
Je rekeningnummer kan je terugvinden op je debetkaart of op je rekeninguitreksels.
Slide 4 - Tekstslide
Geld van je debetkaart gaat onmiddellijk van je rekening af.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Welk van deze elementen staat NIET op een debetkaart
A
CVC-code
B
IBAN
C
vervaldatum
D
Ik weet het niet
Slide 6 - Quizvraag
De Kredietkaart
Grote verschil met een debetkaart is dat je bij de kredietkaart eigenlijk een krediet (=lening) aangaat. Koop je met je kredietkaart iets aan op 15 april dan zal het geld pas begin mei echt van je rekening gaan. Je krijgt dus uitstel van betaling. Alle transacties met die kaart worden 1x per maand van de rekening gehaald, je krijgt dan ook een uitgavestaat (soort van rekeninguitreksel). Dit houdt een risico in, je kan geld opdoen dat je misschien niet hebt.
Slide 7 - Tekstslide
Waarvoor gebruik je de kredietkaart?
Om wereldwijd te betalen (met de debetkaart kan je ook betalen binnen Europa als er een maestro label opzit);
om online te betalen;
om in binnen- en buitenland geld te kunnen afhalen.
Slide 8 - Tekstslide
Welk van deze elementen staat NIET op een kredietkaart
A
naam
B
vervaldatum
C
adres
D
ik weet het niet
Slide 9 - Quizvraag
Een betaling met de kredietkaart is een ...
A
Rechtstreekse betaling
B
Onrechtstreekse betaling
Slide 10 - Quizvraag
Je kan ongelimiteerd geld uitgeven met een kredietkaart
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Het geld van je kredietkaart gaat pas later van je rekening. Je kan dus ook betalen met geld dat je op dat moment nog niet hebt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
De overschrijving
Hiermee geef je de opdracht om geld over te schrijven van jouw rekening naar de rekening van iemand anders.
Vroeger moest hiervoor dit formulier ingevuld worden:
Slide 13 - Tekstslide
Online banking
Tegenwoordig doen de meeste mensen hun betalingen/overschrijvingen digitaal, via de gsm, tablet of computer.
Via de computer heb je een kaartlezer nodig en je bankkaart, op de gsm of tablet installeer je de app van de bank.
Slide 14 - Tekstslide
www.wikifin.be
Slide 15 - Link
drive.google.com
Slide 16 - Link
Deze heeft altijd hetzelfde bedrag
A
Domiciliëring
B
Doorlopende betalingsopdracht
C
Ik weet het niet
Slide 17 - Quizvraag
Met een domiciliëring of een doorlopende opdracht, hoef je niet elke maand zelf je betaling te doen.
A
Waar
B
Niet waar
C
Ik weet het niet
Slide 18 - Quizvraag
Betalen per sms
Sommige diensten kan je betalen via sms: je stuurt een sms naar een bepaald nummer, en het verschuldigde bedrag wordt dan verrekend via je gsm-factuur.
4411: Parkeren
4884: De lijn bus- of tramticket
Slide 19 - Tekstslide
Met payconiq betaal je snel door een ______ te scannen