Spelling oefenen blok 1 t/m 5

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
In deze les herhalen we alles van spelling blok 1 t/m 5. 
  • Werkwoorden
  • Bijvoeglijke naamwoorden
  • Meervoud van zelfstandige naamwoorden
  • Citaten

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de stam van dit werkwoord?
Beloven
A
beloven
B
belov
C
belof
D
beloof

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de stam van dit werkwoord?
straffen
A
straffen
B
straf
C
straff

Slide 4 - Quizvraag

Voor welke tijd heb je het kofschip nodig?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de regel van het Kofschip?

Slide 6 - Open vraag

Welke regel gebruik je voor werkwoorden in de tegenwoordige tijd?

Slide 7 - Open vraag

Hij (worden) arts later. (TT)

Slide 8 - Open vraag

In April (regenen) het vaak veel. (TT)

Slide 9 - Open vraag

Het (gebeuren) te vaak op dit moment. (TT)

Slide 10 - Open vraag

Het (gebeuren) te vaak op dit moment. (TT)

Slide 11 - Open vraag

Ik heb me aan de kaars (verbranden)

Slide 12 - Open vraag

Jullie hebben netjes recht (knippen)

Slide 13 - Open vraag

Dat is vorige week al (gebeuren)

Slide 14 - Open vraag

Kies de goede vorm van het Engelse werkwoord: in de VT
Ik (barbecueën)
A
barbecuede
B
barbecueëde

Slide 15 - Quizvraag

Kies de goede vorm van het Engelse werkwoord: in de VT
Hij (grillen)
A
grilde
B
grilte

Slide 16 - Quizvraag

Kies de goede vorm van het Engelse werkwoord: in de VT
jullie (daten)
A
daten
B
dateten

Slide 17 - Quizvraag

Klankveranderende werkwoorden
Klankvaste werkwoorden
lachen
lopen
hebben
kijken
drinken
accepteren
blijven
bezorgen
staan

Slide 18 - Sleepvraag

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord correct: De (verbranden) vinger
A
verbrandde
B
verbrande
C
verbranden

Slide 19 - Quizvraag

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord correct: Het (mooi) meisje
A
mooie
B
mooien
C
mooi

Slide 20 - Quizvraag

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord correct: Het (kreuken) papier
A
gekreukt
B
gekreukten
C
gekreukte

Slide 21 - Quizvraag

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord correct: De (zilver) ring
A
zilver
B
zilvere
C
zilveren

Slide 22 - Quizvraag

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord correct: het (testen) product
A
getest
B
geteste
C
getestte

Slide 23 - Quizvraag

Klemtoon op andere lettergreep
Dus ë op bestaande e. 
Klemtoon op ie
dus +ë
olie
kolonie
kopie
epidemie
fobie
amfibi
bacterie
knie
porie

Slide 24 - Sleepvraag

Kies de goede schrijfwijze.
A
verukkelijk
B
verrukkelijk

Slide 25 - Quizvraag

Kies de goede schrijfwijze.
A
raport
B
rapport

Slide 26 - Quizvraag

Kies de goede schrijfwijze.
A
capaciteit
B
cappaciteit

Slide 27 - Quizvraag

Kies de goede schrijfwijze.
A
capaciteit
B
cappaciteit

Slide 28 - Quizvraag

Kies de goede schrijfwijze.
A
suporter
B
supporter

Slide 29 - Quizvraag

Kies de goede schrijfwijze.
A
sieraad
B
sierraad

Slide 30 - Quizvraag

Kies de goede schrijfwijze.
A
karikatuur
B
karrikatuur

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de samenstelling van:
kraal & ketting

Slide 32 - Open vraag

Wat is de samenstelling van:
dorp & winkel

Slide 33 - Open vraag

Wat is de samenstelling van:
zon & bank

Slide 34 - Open vraag

Wat is de samenstelling van:
ster & stelsel

Slide 35 - Open vraag

Kies de goede schrijfwijze van het woord tussen haakjes.
(sommige) bleven langer op school.
A
sommige
B
sommigen

Slide 36 - Quizvraag

Kies de goede schrijfwijze van het woord tussen haakjes.
Ik heb ze (alle) opgeruimd.
A
alle
B
allen

Slide 37 - Quizvraag

Kies de goede schrijfwijze van het woord tussen haakjes.
De honden zijn de (enige) die slapen
A
enige
B
enigen

Slide 38 - Quizvraag

Kies de goede schrijfwijze van het woord tussen haakjes.
(Verscheidene) vlinders zijn al uit hun cocon.
A
verscheidene
B
verscheidenen

Slide 39 - Quizvraag

Citaten
Je kunt citaten in zinnen aangeven door '... ' of : '...' te gebruiken. 

'Nee! Dat wil ik niet!', zei Jamie tegen de dokter.
Ik zei tegen de badmeester: 'Kijk! Daar is iemand aan het verdrinken!'

Dit gaan we oefenen met de zinnen van opdracht 4 op p. 254

Slide 40 - Tekstslide

Geef het citaat op de goede manier aan in de zin:
de dame riep boos ik lust geen tomatensoep

Slide 41 - Open vraag

Geef het citaat op de goede manier aan in de zin:
verbaasd vroeg de docent zich af waar ik nu de stift had neergelegd.

Slide 42 - Open vraag

Geef het citaat op de goede manier aan in de zin:
geef hier schreeuwde het boze meisje.

Slide 43 - Open vraag

Geef het citaat op de goede manier aan in de zin:
wie heeft met zijn modderschoenen door het huis gelopen vroeg mijn moeder.

Slide 44 - Open vraag

Geef het citaat op de goede manier aan in de zin:
de buurvrouw liep door de tuin en riep eten.

Slide 45 - Open vraag