T5BS2+3 Chromosomen, genen en genexpressie + geslachtelijke voortplanting

Basisstof 2 en 3
Chromosomen, genen en genexpressie
Geslachtelijke voortplanting
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Basisstof 2 en 3
Chromosomen, genen en genexpressie
Geslachtelijke voortplanting

Slide 1 - Tekstslide

Chromosomen
Chromosomen komen in paren voor. Een mens heeft in iedere lichaamscel 46 chromosomen.
Op deze chromosomen ligt de genetische informatie van alle erfelijke eigenschappen

Slide 2 - Tekstslide

Genen en allelen
Een gen is een deel van een chromosoom die de informatie bevat van een erfelijke eigenschap - bv. bloemkleur
Een allel is de invulling van die eigenschap - bv. allel voor witte bloemen of allel voor rode blomene

Slide 3 - Tekstslide

Mitose - gewone celdeling
Om te kunnen groeien, maar ook om je cellen te vervangen, vindt er celdeling plaats. Dit wordt ook wel mitose genoemd. Bij de mitose verdubbelt het DNA zich, zodat iedere dochtercel ook weer 46 chromosomen heeft en identiek is.

Slide 4 - Tekstslide

Mitose 
(de fases hoef je nog niet te weten)

Slide 5 - Tekstslide

Geslachtscellen/Meiose
In de geslachtscellen van mensen komen maar 23 chromosomen voor. Van ieder paar is er één in de geslachtscel gekomen door meiose (reductiedeling).
Wanneer twee geslachtscellen samenkomen (bevruchting) wordt er een cel gevormd die weer 46 chromosomen (23 paar) heeft.
Na de bevruchting vindt veelvuldig mitose plaats, zodat er een mensje kan ontstaan dat uit heel veel cellen bestaat.

Slide 6 - Tekstslide

MEIOSE=reductiedeling

Slide 7 - Tekstslide

Mitose
Meiose

Slide 8 - Tekstslide

Genexpressie
Iedere cel heeft dus dezelfde erfelijke informatie, maar niet iedere cel ziet er hetzelfde uit. 
Genen kunnen aan- en uitgezet worden. 
Alleen de genen die nodig zijn in een cel staan aan.

Slide 9 - Tekstslide

Eiwit
Eiwitten voeren taken uit in en buiten de cel. Eiwitten worden gemaakt aan de hand van de erfelijke informatie. Een gen dat aanstaat wordt afgelezen en vervolgens vertaald naar een eiwit.


Slide 10 - Tekstslide

genen - allelen
Chromosomen zijn dus gelijk als het over de erfelijke eigenschappen gaat, maar niet identiek als het om de invulling gaat

gelijk: de chromosomen bevatten dezelfde genen
niet identiek: de chromosomen kunnen verschillende allelen bevatten

Slide 11 - Tekstslide

homozygoot vs heterozygoot

Als een chromosomenpaar twee dezelfde allelen voor één eigenschap heeft, noem je dit homozygoot

Als een chromosomenpaar twee verschillende allelen voor één eigenschap heeft, noem je dit heterozygoot


Slide 12 - Tekstslide

Homozygoot en heterozygoot

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting
  • Het ontstaan van een nieuw organisme door het versmelten van twee geslachtscellen
  • Welk genotype de geslachtscellen hebben is afhankelijk van het toeval
  • Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat variatie in de genotypern van de nakomelingen

Slide 15 - Tekstslide

Ongeslachtelijke voortplanting
  • Sommige organismen (bijv. planten) kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten.
* Er versmelten dan geen geslachtscellen
* Het genotype van de nakomelingen is dan gelijk aan dat van de ouder

Slide 16 - Tekstslide

Twee-eiige tweeling
Eeneiige tweeling

Slide 17 - Tekstslide

Wat is genexpressie?
A
het tot uiting komen van een gen
B
het versmelten van eicel en zaadcel
C
het maken van eiwitten op ribosomen
D
het maken van geslachtscellen

Slide 18 - Quizvraag

Een eeneiige tweeling lijkt veel op elkaar omdat?
A
Een eeneiige tweeling heeft hetzelfde genotype en fenotype
B
Een eeneiige tweeling heeft hetzelfde genotype maar niet hetzelfde fenotype.
C
een eeneiige tweeling heeft niet hetzelfde genotype en niet hetzelfde fenotype

Slide 19 - Quizvraag

Als een tweeling een jongen en een meisje zijn dan zijn ze.......
A
eeneiig
B
twee-eiig

Slide 20 - Quizvraag

Hoe komt het fenotype tot stand?
A
genotype en het milieu
B
DNA
C
uiterlijk
D
chromosomen

Slide 21 - Quizvraag

Hoe ontstaan een twee-eiige tweeling?
A
Een eicel die zich later splitst
B
Twee eicellen die allebei bevrucht worden
C
Een eicel die door twee zaadcellen bevrucht wordt
D
Twee eicellen die door hetzelfde zaadcel worden bevrucht

Slide 22 - Quizvraag

Welke genen kom je tegen in een levercel?
A
Alleen genen die te maken hebben met de lever
B
Alle genen die een mens heeft
C
Helft van de genen
D
Kwart van de genen

Slide 23 - Quizvraag

Genen komen voor in paren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Bevat ieder chromosoom 1 of meerdere genen?
A
1 gen
B
meerdere genen
C
dat is per chromosoom verschillend
D
dat is niet te zeggen

Slide 25 - Quizvraag

Gen
Celkern
DNA
Chromosomen
Allelen

Slide 26 - Sleepvraag

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video