hoofdstuk 2 spelling

hoofdstuk 2 spelling
- PV verleden tijd
- dubbele punt:
- 20 dicteewoorden
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

hoofdstuk 2 spelling
- PV verleden tijd
- dubbele punt:
- 20 dicteewoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hoofdstuk 2 spelling
 Herhaling PV tegenwoordige tijd
Ik
ik-vorm
Jij/je
ik-vorm + t
Hij/zij/u
ik-vorm + t
Wij/jullie/zij
hele werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De hond (snuffelen) aan het kleed.

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(Slapen) je vader nog?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je (kloppen) toch wel eerst op de deur, hé!

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom (lachen) jij niet om die mop?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tjonge, jij (beven) helemaal.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm verleden tijd


• Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank. Je hoort hoe je het woord schrijft.
Gisteren sprak ik met mijn buurmeisje.


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm verleden tijd
• Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank.
– Je schrijft na de ik-vorm de uitgang -te(n) als de laatste letter van de stam in ’T KoFSCHiP X zit. De stam is de infinitief zonder -en.
Zij appte me het hele verhaal.

– Je schrijft na de ik-vorm de uitgang -de(n) als de laatste letter van de stam niet in ’T KoFSCHiP X zit.
Waarom geloofde je me niet?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van lunchen is:

A
lunchte
B
lunchde
C
lunchten
D
lunchden

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ______________ (pakken)
A
pakde
B
pakte

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm verleden tijd:
Ik ......(schrijven) de brief.
A
schreef
B
schreven
C
schrijfde
D
schreeft

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm verleden tijd enkelvoud van
-lachen-
A
lachde
B
lachten
C
lachtte
D
lachte

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ______________ (bestellen)
A
bestelde
B
besteldde

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Zij ______________ (rusten)
A
ruste
B
rustte

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm verleden tijd:
Ik ......(schrijven) de brief.
A
schreef
B
schreven
C
schrijf
D
schreeft

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van wachten is:

A
wachte
B
wachtte
C
wachten
D
wachtten

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van leven is:

A
leefte
B
leefde
C
leeften
D
leefden

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Hij ______________ (luisteren)
A
luisterde
B
luisterdde

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm verleden tijd:
Hij ......(pakken) het boek.
A
pak
B
pakte
C
pakten

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van antwoorden is:

A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoorden
D
antwoordden

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm verleden tijd
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis gisteren.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van azen is:

A
aasde
B
aaste
C
aasden
D
aasten

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van verhuizen is:

A
verhuisten
B
verhuizten
C
verhuisden
D
verhuizden

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leestekens
Punt
Aan het einde van een zin. 

Komma ,
Tussen 2 pv's en in een opsomming
UItroepteken !
Na een uitroep of een bevel
Vraagteken ?
Na een vraag
Aanhalingstekens ''
bij een citaat en als je een woord speciale aandacht wilt geven.




Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt 
Opsomming:

Jongeren zijn dagelijks gemiddeld acht uur online: drie uur besteden ze aan online tv kijken, twee uur zitten ze op sociale media en muziek luisteren ze zo'n anderhalf uur.
Uitleg:
De digitale revolutie is groot: niemand kan meer zonder computer.
Citaat:
Mijn moeder riep: ‘Kom achter je computer vandaan!’

Na een dubbele punt schrijf je altijd een kleine letter. Alleen als er na de dubbele punt een citaat begint of een eigennaam staat, schrijf je een hoofdletter.




Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Neem de tekst over en schrijf op de juiste plaats leestekens en hoofdletters.
vijftien jaar geleden zag je bijna niemand op straat met zijn telefoon bezig dat is nu wel anders ruim 90 procent van de jongeren gaat onderweg online met de smartphone weet je waarom vooral om te gamen en om op sociale media te gaan

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken
Lees
Theorie in werkdoel Hoe spel je het?
Maak
De 4 opdrachten van dit werkdoel
Tijd
Max 30 minuten
Eerder klaar?
Werk verder of werk aan je eigen leerdoelen
Wat mag verder
Muziek luisteren ( wel met oortjes in),
overleggen op fluisterniveau, vragen stellen

Slide 28 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan de verleden tijd van sterke werkwoorden correct spellen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Een sterk werkwoord is een werkwoord dat...
A
niet verandert
B
wel verandert
C
niet van klank verandert
D
wel van klank verandert

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling
Persoonsvorm tegenwoordige tijd

(worden) Er ... nooit voor mij gebeld.

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Spelling
Persoonsvorm tegenwoordige tijd

(vinden) Hoe ... je die film?

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Spelling
Persoonsvorm verleden tijd

(gebeuren) Er ... hier nooit iets.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Spelling
Persoonsvorm verleden tijd

(wenden) Veel leerlingen ... zich gisteren tot de directeur.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Klankvaste en klankveranderende werkwoorden
Klankvaste werkwoorden
Bij deze werkwoorden verandert de klank niet als je de persoonsvorm in een andere tijd zet. 


Voorbeelden:
ik fiets - ik fietste                  
ik hoor - ik hoorde 
Klankveranderende werkwoorden
Bij deze werkwoorden verandert de klank als je de persoonsvorm in een andere tijd zet.
ik loop        
ik liep              

ik lig 
ik la
3

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling persoonsvorm verleden tijd
Klankveranderende werkwoorden
Meestal kun je horen hoe je deze werkwoorden spelt.
werkwoord
tegenwoordige tijd
verleden tijd
slapen
Mijn cavia slaapt.
Mijn cavia sliep.
springen
Hij springt ver.
Hij sprong ver.
blijven
Wij blijven hier.
Wij bleven hier.
3

Slide 39 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.

Spelling persoonsvorm verleden tijd
Klankvaste werkwoorden
Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd als volgt:
Spellingsregels toepassen
  • ik-vorm + de(n)
  • ik-vorm - te(n)
struikelen:
  • ik struikel (tt)
  • ik struikelde 
  • wij struikelden 
maken:
  • ik maak (tt)
  • ik maakte 
  • wij maakten 
3

Slide 40 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.

Leerdoel gehaald?
De baby lacht.
De baby ....
De winkels sluiten.
De winkels .....
De cavia slaapt.
De cavia .....
Ik boor een gat.
Ik ..... een gat.
3

Slide 41 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.