Beroepsoriëntatie LW9 - Les 7

 Beroepsoriëntatie
Lesweek 6: Specifieke doelgroepen


Klassen: 238ABCD
Datum: week van 30 oktober 2023
Specifieke Doelgroepen
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
BeroepsorientatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

 Beroepsoriëntatie
Lesweek 6: Specifieke doelgroepen


Klassen: 238ABCD
Datum: week van 30 oktober 2023
Specifieke Doelgroepen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Beroepsoriëntatie
Lesweek 6: Specifieke doelgroepen


Klassen: 238ABCD
Datum: week van 30 oktober 2023
Specifieke Doelgroepen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanwezigheidsregistratie
Aanwezigheid zal door de docent geregistreerd worden. Aanwezigheid kan meerdere malen tijdens de les worden gedaan. Bij vroegtijdig verlaten van de les, zonder geldige reden, zal je op 'ongeoorloofd afwezig' staan. 

Ben je te laat? Geef dit dan door aan het einde van de les aan de docent. Dit is jouw verantwoordelijkheid. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel 1 
90 minuten

Slide 4 - Tekstslide

5 minuten: Opstarten les/ AWR
5 minuten: Vakantie vibes
5 minuten: Programma doornemen
15 minuten: Terugblik vorige les
5 minuten: Lesdoelen deel 1
Programma lesweek 9
Deel 1 (30 minuten) Asielzoekerscentrum
  1. Terugblik op vorige les
  2. Lesdoelen deel 1 
  3. Theoretische gedeelte Asielzoekerscentrum
  4. Opdrachten
Deel 2 (60 minuten) Jongeren en gedrag
  1. Lesdoelen deel 2 
  2. Theoretische gedeelte Problemen in de ontwikkeling
  3. Opdrachten
Deel 3 (30 minuten) Eindopdracht
  1. Lesdoelen deel 3 
  2. Theoretisch gedeelte Opvoedingsproblemen
  3. Vragen eindopdracht? Verder werken aan eindopdracht
  4. Vooruitblik volgende week
  5. Lesdoelen checken


Slide 5 - Tekstslide

90 minuten

5 minuten opstarten/ AWR
5 minuten Energizer Vakantie Vibes
5 minuten programma deze week
15 minuten terugblik vorige les
5 minuten Lesdoelen deel 1
15 minuten video en opdracht/ na bespreken
15 minuten theorie bespreken
25 minuten Opdracht 
10 minuten Nabespreken opdracht

Terugblik op lesweek 8

Ga naar de lesson up app en meld je aan.

Er volgen een paar vragen over de vorige les!

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Non-verbale communicatie is
A
communicatie met woorden
B
communicatie zonder woorden

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het woord referentiekader?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke gesprektechnieken ken jij nog?

Slide 9 - Woordweb

ANNA
LSD
OEN
Welke 5 stappen van methodisch werken zijn er?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen deel 1
Aan het einde van de les kun je:

  • uitleggen welke aspecten er bij het communicatieschema horen.  
  • verantwoorden hoe je verbale en non-verbale communicatie toepast in eenvoudige praktijksituaties.
  • verantwoorden hoe je schriftelijke communicatie toepast.
  • verschillende basiscommunicatietechnieken benoemen.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theoretische gedeelte

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Asielcentrum (professional maatschappelijk zorg H 2.1)
Een asielzoekerscentrum (azc) is een opvangcentrum voor asielzoekers die tijdelijk in een land verblijven tot er over de asielaanvraag is beslist. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is in Nederland verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van asielzoekers.


Het COA is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Het doel van het COA is om asielzoekers te begeleiden naar een toekomst in Nederland of het land van herkomst.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Asielzoekers
 In een asielzoekerscentrum worden cliënten tijdelijk opgevangen in afwachting van het wel of niet verkrijgen van een verblijfsvergunning. Veel asielzoekers hebben in het land van herkomst te maken met oorlog. Denk hierbij aan Syrië en Oekraïne. Mensen kunnen ook vluchten omdat ze in het land van herkomst worden vervolgd vanwege hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid of politieke overtuiging. 

Als maatschappelijk zorg medewerker kun je in een asielzoekerscentrum werken/ stage lopen. Jij ondersteunt de cliënten door informatie aan vluchtelingen verstrekken en praktische ondersteuning te bieden bij vragen en problemen omtrent huisvesting, financiën, gezondheidszorg, (taal)onderwijs ect.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met elkaar in gesprek
d.m.v. stellingen
  1. Als de oorlog voorbij is, moeten vluchtelingen terug naar hun eigen land.
  2. Asielkinderen die minimaal vijf jaar in Nederland zijn moeten een verblijfsvergunning krijgen.
  3. Asielzoekers in Nederland moeten tijdens hun procedure afgescheiden blijven van de samenleving.

Slide 15 - Tekstslide

Stelling.

Ga staan als je het ermee eens bent.

Bespreek elke stelling kort.
Kijkvragen bij filmfragment

- Wat vind jij van de omstandigheden waarin kinderen wonen in de AZC's?

- Had je dit verwacht?

Slide 16 - Tekstslide

In de afbeelding hierboven staat weergegeven hoe het communicatieproces verloopt. 

Je ziet dat de volgende aspecten betrokken zijn bij het communicatieproces:
  • de zender
  • de boodschap
  • de ontvanger
  • het medium
  • coderen
  • decoderen.
De aspecten worden hieronder verder toegelicht.

Zenden en ontvangen
Degene die communiceert, is de zender. De zender is de persoon die informatie zendt aan de Ontvanger. Deze ontvangt de informatie. De informatie noem je de boodschap. De zender zet de boodschap die hij wil geven om in een code. Deze code kan bestaan uit woorden, gebaren, mimiek of lichaamshouding. De ontvanger ontvangt de code en decodeert de code. Dit betekent dat hij probeert vast te stellen wat de zender bedoelt. De ontvanger reageert vervolgens op wat de zender communiceert. Hij communiceert op welke manier hij de boodschap heeft geïnterpreteerd of opvat. Dit noem je feedback. De ontvanger is nu de zender geworden en de zender de ontvanger.

Medium
Je kunt je boodschap ook overbrengen met een medium. Je gebruikt dan een bepaald middel om de boodschap over te brengen. Voor het onderhouden van het contact en voor zaken die niet echt dringend zijn, kun je dan kiezen voor gebruik van communicatiemiddelen. Denk hierbij aan een telefoontje, WhatsApp of een bericht op Facebook. Je kunt zo op een makkelijke manier familie en betrokkenen informeren. Tegenwoordig zijn hiervoor apps beschikbaar die speciaal ontwikkeld zijn voor de zorg en bijvoorbeeld de privacy waarborgen.

Welk medium
Gebruik van een medium is niet altijd een geschikte keuze. Een groot deel van de boodschap die je wilt overbrengen kan namelijk verloren gaan omdat je geen lichaamstaal ziet. Je kunt niet zien hoe de ontvanger reageert op je boodschap. Hierdoor is de kans op verstoring in de communicatie groter. Vooral als het gaat over belangrijke dingen of zaken die haast hebben, is persoonlijk contact belangrijk. Vaak werkt een persoonlijk gesprek dan het best. Misschien is dit niet altijd mogelijk omdat familie bijvoorbeeld in het buitenland woont. Je kunt deze dan toch persoonlijk informeren door gebruik te maken van videobellen of virtueel contact. Denk altijd goed na over de keuze van het medium dat je gebruikt. Maak ook duidelijke afspraken met elkaar welk medium waarvoor gebruikt wordt.

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Deel 1 
2

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma deel 2
Deel 2:

Lesdoelen deel 2
Theoretische gedeelte Problemen in de ontwikkeling
Opdrachten




Slide 19 - Tekstslide

45 minuten

5 minuten opstarten/AWR
2 mintuten programma
3 minuten lesdoelen
5 minuten terugblik
10 minuten theorie
15 minuten casus rollenspel
5 minuten nabespreken

Lesdoelen deel 2

  • Je benoemt de problemen in de ontwikkeling.
  • Je benoemt het verschil tussen normale en niet normale ontwikkeling.
  • Je beschrijft de kenmerken van de sociale problematieken.

  • Je legt uit wat leerproblemen zijn.
  • Je legt uit wat gedragsproblemen zijn.
  • Je kunnen het verschil tussen gedragsproblemen en gedragsstoornissen uitleggen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theoretische gedeelte

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Problemen in de ontwikkeling! 


De omgeving kan een kind een voorsprong geven ten opzichte van andere kinderen.

Maar kan hem ook een achterstand bezorgen.

Omgeving zijn ouders, school, buurt enz.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Normale en niet-normale ontwikkeling
Een niet normale ontwikkeling kan in de loop der jaren ontstaan. Maar ook vanaf de geboorte.
Maar wat is normaal? Wij gaan met elkaar in discussie onder de onderstaande stellingen:
  • Jeroen van 3 jaar praat niet, is dit normaal?
  • Job van 3,5 jaar draagt nog een luier, is dit normaal?
  • Nancy van 18 jaar werkt al fulltime, is dit normaal?


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie bepaalt?
Of we gedrag normaal of niet normaal vinden hangt ook af van onszelf.
  

Wat de één normaal vindt, vindt de ander een probleem.

Daarom moet je in de maatschappelijke zorg uitgaan van objectieve maatstaven.
  • Welke hebben wij in de afgelopen tijd geleerd? 
  • Wie bepaalt of jij een beperking, stoornis of ziekte hebt?


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Problemen in de ontwikkeling
Wij gaan nu inzoomen op wanneer een ontwikkeling/gedrag niet normaal is. 

Wanneer de ontwikkeling van een kind achterblijft of anders verloopt dan verwacht, kan de oorzaak zowel binnen als buiten het kind liggen.
  • Binnenuit = bijvoorbeeld verstandelijke beperking
  • Buitenaf = bijvoorbeeld problemen in het gezin.

Ontwikkelingsproblemen zijn vaak te voorspellen vanuit risicofactoren!
  • Wat zijn voorbeelden van risicofactoren?



Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden risicofactoren
Je hebt aardig wat voorbeelden benoemd. Goed gedaan!

Welke risicofactoren zijn er?
  • Kindgebonden risicofactoren: Laag geboortegewicht, vroeggeboorte, kind van ongewenst geslacht, een beperking, veelvuldig ziek zijn, moeilijk temperament.

  • Ouder- en/of gezinsrisicofactoren: Negatieve jeugdervaring, moeizame start in rol van ouder, gebrek aan kennis, jonge ouder, psychisch problemen bij de ouders, verslavingsproblemen, huwelijksproblemen, echtscheiding, verwaarlozing mishandeling, ingrijpende levensgebeurtenissen, financiële situatie.

  • Omgevings- risicofactoren: Werkloosheid, armoede, weinig opleiding, slechte huisvesting, ontbreken van informele of formele steun. Vaak noemen we dat ook sociale problemen.




Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sociale problematiek
"Sociaal maatschappelijke problemen hebben een negatieve invloed op het psychische welbevinden. Ze leiden tot klachten of kunnen bestaande klachten verergeren, maar zijn vaak het gevolg van een onbehandelde psychiatrische stoornis."

Maar wat zijn sociaal maatschappelijke problemen?
  • Kun je niet (helemaal) zelfstandig deelnemen aan de samenleving? 
  • Heb je bijvoorbeeld geen dak (meer) boven je hoofd, ben je werkeloos, heb je schulden, of een combinatie hiervan? 
  • Heb je daarnaast een psychiatrische stoornis en/of zorg je voor overlast in de buurt. 
Dan spreken we over sociaal maatschappelijke problemen. Je hebt last van jouw situatie, net als je (naaste) omgeving. Soms meerdere maatschappelijke problemen tegelijk. 

Deze mensen hebben gevraagd of ongevraagd hulp nodig!




Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerken van sociale problematiek
Probleem dat maatschappelijk bepaald is 
  • Geen individueel probleem, betreft kleine of grote groepen mensen in de maatschappij.
  • Vaak het gevolg van een achterstelling in de maatschappij.
  • Kan niet gemakkelijk worden opgelost.
  • Vergroot risico op allerlei ‘andere’ problemen.
  • Sociale problematiek van ouders is sociale problematiek van het kind.

Dit is vaak het ontstaan van achterstandsituaties.




Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Achterstandsituaties
''In welk huis de wieg staat maakt wel degelijk uit voor de ontwikkeling van jongere kinderen. Wie in een arm gezin opgroeit, komt al vroeg in het leven op achterstand, blijkt uit onderzoek van de Erasmus School of Economics onder 153.000 kinderen van de geboorte tot 14 jaar'' (Bron: de Volkskrant).

Er ontstaat een meervoudige problematiek. Dat bestaat:
  • achterstandsituaties, als werk, wonen, opleidingsniveau en integratie
  • kansarm: met weinig kans op succes in de maatschappij en daardoor vaak sociaal zwak.

Deze kinderen lopen een groter risico op problemen in hun ontwikkeling.





Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Problemen in de ontwikkeling
  • Armoede;
  • Werkloosheid;
  • Echtscheiding;
  • Analfabetisme en laaggetterdheid;
  • Vluchtelingen;
  • Huiselijk geweld;
  • Kindermishandeling.




Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn leerproblemen? 
Leren houdt in dat je een blijvende verandering aanbrengt in je kennis en vaardigheden. Stel dat je eerst nog niet kon autorijden, maar rijles neemt. Je leert dan hoe je een auto bedient en hebt er dus een vaardigheid bij geleerd

Een kind met een leerprobleem leert minder vlot, doordat het moeite heeft met het verwerken van informatie. ​ Bijvoorbeeld met snel iets begrijpen. ​

Of de aandacht op twee dingen tegelijk richten, zoals lezen en tegelijkertijd begrijpen wat het leest. ​Een kind heeft dan in het algemeen moeite met leren. Vaak bij meer schoolvakken tegelijk.




Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn leerstoornissen?
Leerstoornissen worden veroorzaakt door een defect in de mentale ontwikkeling van een kind.​

 

Het zijn dus ontwikkelingsstoornissen, die meestal ontstaan tijdens de zwangerschap, de geboorte of de eerste levensjaren​.

Bepaalde leerstoornissen zijn dan weer genetisch bepaald. ​

Tot slot kunnen op jonge leeftijd ook bepaalde ziektes, zoals hersenvliesontsteking, de ontwikkeling van het kind beperken​.


Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Specifieke leerstoornissen
Een kind met een specifieke leerstoornis heeft problemen met een bepaalde schoolvaardigheid.  Op andere gebieden zijn er geen problemen, alleen het niveau van deze specifieke schoolvaardigheid ligt lager dan je mag verwachten op basis van de intelligentie, het onderwijsniveau en de leeftijd van het kind. Er zijn drie specifieke leerstoornissen. 

  • Dyslexie
  • Dyscalculie
  • Dysorthografie

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dyslexie, dyscalculie & dysorthografie

Maak gebruik van het boek 'mensen'. Lees bladzijde 310 t/m 312. En maak ook gebruik van het internet, daar kan je ook informatie vinden over deze onderwerpen. 

Ga in tweetallen aan de slag met de onderstaande vragen.

1. Wat is dyslexie? Wat is de oorzaak hiervan? En kun je dit genezen?
2. Wat is dyscalculie? Wat is de oorzaak hiervan? En kun je dit genezen? 
3. Wat is dysorthografie? Wat is de oorzaak hiervan? En kun je dit genezen? 

timer
15:00

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heeft Dyslexie ook voordelen?
Bij leerproblemen denken we meteen aan problemen die het met zich meebrengt maar er kunnen ook voordelen aan zitten. Bekijk onderstaand filmpje op de volgende slide.

Beantwoord de volgende vragen:

- Welke voordelen van dyslexie worden er genoemd?

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theoretische gedeelte

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht: Begrippen opspeuren
Lees eerst de opdracht hieronder goed door en klik voor jezelf op de timer, je hebt 15 minuten de tijd.

Opdracht: 

Zoek  de onderstaande begrippen op in het boek of op internet. 
Beschrijf wat elk begrip inhoudt. En geef aan wat het verschil is tussen
de begrippen.
- Ongewenst gedrag
- Gedragsprobleem
- Gedragsstoornis


timer
15:00

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betekenis begrippen
Ongewenst gedrag
Handelingen (van een groep of) van een individu, gericht tegen een persoon die deze handelingen als bedreigend, vernederend of intimiderend ervaart. Dit hoeft niet structureel plaats te vinden. En kan eenmalig zijn.

Gedragsprobleem
Gedragsproblemen zijn de ongewenste gedragingen die voor de omgeving of het kind zelf storend zijn. Hieronder valt bijvoorbeeld agressief, driftig of ongehoorzaam gedrag. Ook vernielzucht of pestgedrag horen hierbij. Door die problemen verloopt nu de ontwikkeling minder goed. Het probleem is vaak aan de situatie gebonden.

Gedragsstoornis
Als het probleemgedrag langer dan zes maanden duurt, kan er sprake zijn van een gedragsstoornis.
Bij een gedragsstoornis komen de symptomen in bepaalde combinaties voor, die ook in de DSM-V zijn beschreven.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Probleemgedrag versus gedragsstoornis
Probleemgedrag:
Ieder mens wordt wel eens flink boos. Ook een keer agressief reageren, wil nog niet zeggen dat iemand probleemgedrag vertoont. We spreken van gedragsproblemen als iemand een langdurig patroon laat zien van negatief, opstandig of driftig gedrag of gedrag dat tegen de normen ingaat, zoals vechten, stelen en liegen. Gedragsproblemen zijn niet aangeboren, maar worden veroorzaakt door de omstandigheden.
  • Een gedragsprobleem is niet iets wat je hebt meegekregen toen je geboren werd, maar heb je gekregen.


Gedragsstoornis:
Een gedragsstoornis is aangeboren en niet te genezen: iemand vertoont gedrag dat voortkomt uit een aandoening, zoals autisme, ADHD of een persoonlijkheidsstoornis.
  • Bij een gedragsstoornis is wetenschappelijk (via onderzoek) aan te tonen dat een kind anders functioneert dan de meeste andere kinderen.
  • Vaak kan je handvaten geven om er mee om te gaan. Deze vindt je onder andere in het DSM 5


Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden gedragsstoornis
Volgens DSMV zijn er 2 gedragsstoornissen:

ODD: De oppositioneel-opstandige stoornis (oppositional defiant disorder, ODD)
CD: De normoverschrijdende gedragsstoornis (conduct disorder, CD). 

Een ODD kan al voor het 5e levensjaar worden vastgesteld. Een kind met ODD is vaak heel dwars en opstandig, terwijl kinderen met CD vooral antisociaal gedrag vertonen, zoals vechten, liegen of stelen.  

Vaak in combinatie met (comorbiditeit):
- ADHD
- ADD
- Autisme
(Volgende week zoomen we hier nog even op in)

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel 1 
3

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma deel 3
Deel 3 (30  minuten)

  1. Lesdoelen deel 3
  2. Theoretisch gedeelte Opvoedingsproblemen
  3. Vragen eindopdracht? Verder werken aan eindopdracht
  4. Vooruitblik volgende week
  5. Lesdoelen checken

Slide 44 - Tekstslide

45 minuten

5 minuten opstarten/AWR
2 mintuten programma
3 minuten lesdoelen
10 minuten theorie
15 minuten opdracht 6
5 minuten nabespreken opdracht
5 minuten lesdoelen check
Lesdoelen deel 3
  • Je legt uit wat opvoedingsproblemen zijn.

  • Je kan benoemen uit welke onderdelen de eindopdracht bestaat.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opvoedingsproblemen
Van opvoedingsproblemen is sprake als moeilijkheden tussen ouders en kinderen niet meer binnen het gezin zelf opgelost kunnen worden. Bij opvoedingsproblemen zijn verdergaande interventies nodig om het probleem op te lossen.

Opvoedingsproblemen beginnen vaak heel geleidelijk. Denk maar aan het gedrag van een kind in de peutertijd of in de puberteit. Ouders kunnen dan klagen dat ze hun kind ‘opeens’ niet meer herkennen. Een moeder zegt dan bijvoorbeeld: ‘Toen mijn dochter nog op de basisschool zat, had ik zo goed contact met haar, maar nu? Ik snap er niets van. Ze is zo dwars.’

  • Een opvoedingsprobleem is in de eerste plaats een probleem van de ouders. 
  • Wanneer opvoedingsproblemen spelen, voelen ouders zich machteloos, onzeker, bezorgd en vaak ook kwaad.
  •  Zonder hulp van buitenaf lukt het niet meer het tij te keren.


Slide 46 - Tekstslide

Van opvoedingsproblemen is sprake als moeilijkheden tussen ouders en kinderen niet meer binnen het gezin zelf opgelost kunnen worden. Bij opvoedingsproblemen zijn verdergaande interventies nodig om het probleem op te lossen.
Opvoedingsproblemen beginnen vaak heel geleidelijk, maar soms ook heel abrupt. Denk maar aan het gedrag van een kind in de peutertijd of in de puberteit. Ouders kunnen dan klagen dat ze hun kind ‘opeens’ niet meer herkennen. Een moeder zegt dan bijvoorbeeld: ‘Toen mijn dochter nog op de basisschool zat, had ik zo goed contact met haar, maar nu? Ik snap er niets van. Ze is zo dwars.’
Een opvoedingsprobleem is in de eerste plaats een probleem van de ouders. Vaak willen zij graag iets bereiken, wat niet lukt. Bijvoorbeeld dat hun kind zich anders ontwikkelt of beter naar hen luistert. Een enkele keer spelen te hoge verwachtingen een rol. In die situatie moet de ouder als eerste zijn verwachtingen bijstellen.
Wanneer opvoedingsproblemen spelen, voelen ouders zich machteloos, onzeker, bezorgd en vaak ook kwaad. Het kind krijgt veel aandacht voor negatief gedrag en/of voelt zich onder druk gezet – beide situaties maken de kans dat het kind z’n gedrag toch aanpast alleen maar kleiner. En zo groeien kleine problemen gemakkelijk uit tot grotere problemen. Zonder hulp van buitenaf lukt het niet meer het tij te keren.
Zwaarte opvoedingsprobleem
Er zijn kleine en grote opvoedingsproblemen. Bij heel grote opvoedingsproblemen spreek je van een opvoedingscrisis en opvoedingsnood. Om de zwaarte van een probleem in te schatten, ga je uit van:

  •  de beleving
  •  de veerkracht van de ouder/verzorger, 
  • de sociale steun uit de directe omgeving 
  • duur en omvang van het probleem.




Slide 47 - Tekstslide

Natuurlijk is niet ieder opvoedingsprobleem even groot. Er zijn kleine en grote opvoedingsproblemen. Bij heel grote opvoedingsproblemen spreek je van een opvoedingscrisis en opvoedingsnood.
Om de zwaarte van een probleem in te schatten, ga je uit van de beleving en de veerkracht van de ouder/verzorger, de sociale steun uit de directe omgeving, en duur en omvang van het probleem.
Hierna volgt een indeling naar zwaarte van opvoedingsproblemen. Deze indeling belicht alleen de kant van de ouders. Merk op dat de ontwikkeling van het kind meer in de knel komt naarmate de opvoedingsproblemen zwaarder en urgenter zijn. De lichamelijke, cognitieve, emotionele, sociale én persoonlijkheidsheidsontwikkeling bij het kind komt in het gedrang.
Begrippen 'opvoeding'
Als we het over opvoedingsproblemen hebben zijn er enkele begrippen die van belang zijn:

  • Opvoedingsspanning: Ouders kunnen minder goed omgaan met hun opvoedvragen of -problemen.

  • Opvoedingscrisis: De spanningen stapelen zich op.

  • Opvoedingsnood:  Er sprake van een complexe hulpvraag. Tijdelijke uithuisplaatsing kan gewenst zijn.

Slide 48 - Tekstslide

Opvoedingsspanning
Bij opvoedingsspanning kunnen ouders minder goed omgaan met hun opvoedvragen of -problemen.
Kenmerken van opvoedingsspanning zijn:
  • Het gaat om opvoedingsmoeilijkheden die vaak al een tijdje bestaan.
  • Deze opvoedingsmoeilijkheden veroorzaken spanning en ongerustheid.
  • Ouders ervaren hun eigen handelen in de opvoeding als minder effectief en zoeken naar alternatieven.
  • Ouders voelen zich onzeker en schuldig.
  • Ouders hebben behoefte aan steun en advies over hoe ze de ontstane situatie het beste kunnen aanpakken.

Opvoedingscrisis
Bij een opvoedingscrisis stapelen de spanningen zich op.
Kenmerken van een opvoedingscrisis zijn:
  • Ouders zijn paniekerig en gestrest.
  • Ouders hebben het gevoel dat er echt iets moet gebeuren omdat het anders uit de hand loopt.
  • Ouders nemen soms hun toevlucht tot noodgrepen, bijvoorbeeld slaan uit onmacht.
  • Ouders voelen zich (erg) incompetent en beleven weinig plezier meer aan het ouderschap.

Opvoedingsnood
Bij opvoedingsnood is sprake van een complexe hulpvraag. Tijdelijke uithuisplaatsing kan gewenst zijn.
Kenmerken van opvoedingsnood zijn:
  • Er bestaan langere tijd complexe problemen in de opvoeding.
  • Naast de problemen in de opvoeding zijn er ook andere problemen.
  • Alle problemen versterken elkaar, ze werken op elkaar in.
  • Ouders ervaren hun eigen situatie als uitzichtloos.
  • Ouders komen er zonder hulp van buitenaf niet meer uit.
  • Opvoeden is een bron van teleurstelling en frustratie geworden.
  • In deze fase is professionele hulp noodzakelijk om veranderingen te realiseren.
Oorzaken opvoedingsproblemen
Er zijn verschillende oorzaken van opvoedingsproblemen, een voorbeeld daarvan is dat ouders het druk hebben. Hierdoor ervaren ze stress en kunnen ze soepeler omgaan met regels waardoor de kinderen te maken hebben met niet-consequente ouders. 

  • Zoek op het internet op welke oorzaken er nog meer kunnen zijn. 
  • Beschrijf minimaal 3 oorzaken!

Slide 49 - Tekstslide

Oorzaken van opvoedingsproblemen
Er zijn veel verschillende oorzaken van opvoedingsproblemen, zoals:
  • Ouders staan er vaker alleen voor dan vroeger: ouders zijn meer gestrest en onzeker.
  • Ouders hebben het druk. Ouders hebben last van stress en/of kunnen het gevoel hebben ten opzichte van hun kinderen tekort te schieten. Ze gaan te soepel om met grenzen, hebben geen duidelijke regels en zijn inconsequent.
  • Er is sprake van een ontwikkelingsstoornis bij het kind, bijvoorbeeld ADHD.
  • Botsende karakters tussen ouders en kind.
  • Ouders houden te strikt vast aan bepaalde gewoontes, die ze hadden voordat er kinderen kwamen. Ouders houden bijvoorbeeld geen vast ritme aan, of ze hanteren te strikte regels. Het huis is bijvoorbeeld niet aangepast en ingericht op kinderen. Deze oude gewoontes belemmeren het kind in zijn gedrag en ontwikkeling.
  • Kinderen voelen zich in een rol geduwd die niet bij hen past. Ouders zeggen bijvoorbeeld telkens dat het kind zo behulpzaam, slim, onhandig of dom is. Het kind verzet zich tegen die rol of past zich er juist aan aan.
  • De opvoeder reageert vooral op negatief gedrag van kinderen en niet of nauwelijks op positief gedrag. Het kind vertoont negatief gedrag omdat ouders dat met aandacht belonen. Ook kan het zijn dat het kind met negatief gedrag soms toch zijn zin krijgt.
  • Het kind maakt deel uit van een nieuw samengesteld gezin. Het kind heeft moeite met accepteren van het ouderlijk gezag van de stiefvader of -moeder. Het kan ook zijn dat de stiefvader of -moeder moeite heeft om zijn rol goed in te vullen.
  • Er zijn moeilijkheden op school die thuis doorwerken. Het kind wordt bijvoorbeeld op school gepest en reageert dat thuis af op zijn kleine broertje of zusje.
Vragen eindopdracht?
- Zijn er nog vragen of onduidelijkheden over de eindopdracht?

- Vrijdag 10 november 23.59 is de deadline om de opdracht in te leveren!

- Wat wordt er ook alweer ingeleverd?


Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verder werken aan de eindopdracht
Ga met de medestudent waar je de eindopdracht mee maakt aan de slag om de laatste zaken van de eindopdracht af te ronden.

Zorg dat het in de klas rustig blijft en iedereen kan werken!

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vooruitblik volgende week
Volgende week is de laatste lesweek.
We zoomen nog even in op ADHD, ADD, ODD en Autisme.

Jullie krijgen dan een toets om te kijken wat jullie allemaal hebben geleerd van deze periode! Het cijfer is geen onderdeel van je beoordeling van deze module - dat is alleen de eindopdracht!

Daarnaast kunnen jullie nog verder werken aan de eindopdracht!

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen check
De volgende les checken we de lesdoelen!




Lees de lesson ups dus nogmaals door!

Slide 53 - Tekstslide

Je kunt de opdracht ook uit printen. Deze is als bijlage meegestuurd en heet: Opdracht 6. Methodisch handelen in de praktijk
Afsluiting
Bedankt voor jullie aandacht!  

Nog vragen? 

Succes met de eindopdracht!

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies