Herhaling Markt en overheid (1)
1 / 33
Lesduur is: 90 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wanneer de prijs op de markt hoger is dan de evenwichtsprijs is er sprake van een ...
A
aanbodoverschot
B
vraagoverschot
Slide 2 - Quizvraag
Een maximumprijs is er om de producent te beschermen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quizvraag
De waarde van de prijselasticiteit (Ev) van een product is -0,8. De ondernemer wil zijn omzet laten stijgen. Hij moet hiervoor de prijs van zijn product ...
A
gelijk laten
B
verhogen
C
verlagen
Slide 4 - Quizvraag
Wat kan een oorzaak zijn
van de verschuiving?
van de verschuiving?
A
Er is positieve publiciteit voor het bedrijf geweest.
B
Er zijn aanbieders failliet gegaan.
C
De kosten voor de aanbieders zijn gedaald.
D
De koopkracht van consument is gedaald.
Slide 5 - Quizvraag
Een subsidie wordt door de overheid geheven op producten met als doel het gebruik van die producten af te remmen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
Welk begrip hoort hier bij?
Aanbieders maken onderling afspraken met als doel de concurrentie te verminderen.
Aanbieders maken onderling afspraken met als doel de concurrentie te verminderen.
Slide 7 - Open vraag
Door het instellen van een minimumloon zal de vraag naar arbeid ...(1)... en het aanbod van arbeid ...(2)...
A
(1) dalen, (2) toenemen
B
(1) dalen, (2) gelijk blijven
C
(1) stijgen, (2) toenemen
D
(1) stijgen, (2) gelijk blijven
Slide 8 - Quizvraag
Quasi-collectieve goederen zijn individuele goederen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
De winst per product bereken je door:
A
TO - TK
B
MO = MK
C
Qa - Qv
D
GO - GTK
Slide 10 - Quizvraag
Break-even afzet bij monopolist bereken je door:
A
TO - TK
B
GO = GTK
C
MO - MK
D
MO = MK
Slide 11 - Quizvraag
Bij welke markt ligt de prijs het laagst en het consumentensurplus het hoogst?
A
Heterogeen oligopolie
B
Monolopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen mededinging
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de uitkomst van de formule
MO = MK?
MO = MK?
A
De hoeveelheid producten voor maximale winst.
B
De prijs voor maximale winst.
C
Hoe groot je winst is.
D
De prijs waar je geen winst, maar ook geen verlies maakt.
Slide 13 - Quizvraag
Een collectief goed is een ...
A
niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend goed
B
niet-uitsluitbaar en rivaliserend goed
C
uitsluitbaar en niet-rivaliserend goed
D
uitsluitbaar en rivaliserend
Slide 14 - Quizvraag
Qv = -10P + 90
Qa = 20P - 30
Bereken de evenwichtsprijs
Qa = 20P - 30
Bereken de evenwichtsprijs
A
P = 2
B
P = 20
C
P = 4
D
P = 40
Slide 15 - Quizvraag
Qv = -10P + 90
Qa = 20P - 30
Bereken de marktomzet in het evenwicht.
Qa = 20P - 30
Bereken de marktomzet in het evenwicht.
A
TO = 50
B
TO = 200
C
TO = 500
D
TO = 2.000
Slide 16 - Quizvraag
TK = 10q + 60
Wat zijn de marginale kosten?
Wat zijn de marginale kosten?
A
MK = 60
B
MK = 50
C
MK = 10
D
MK = 6
Slide 17 - Quizvraag
Bij welke marktvorm kan de individuele aanbieder de prijs NIET zelf bepalen?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 18 - Quizvraag
Maximale omzet bereik je door ...
A
TO = TK
B
MO = MK
C
MO = 0
D
Qa = Qv
Slide 19 - Quizvraag
Als de prijs van een product stijgt bij volkomen concurrentie dan....
A
verschuift de vraaglijn naar links
B
verschuift de vraaglijn naar rechts
C
verandert de vraaglijn niet
Slide 20 - Quizvraag
Als je de prijs gaat verhogen bij een elastische vraag, leidt dit tot een ... van de omzet
A
stijging
B
daling
Slide 21 - Quizvraag
Welk begrip hoort hier bij?
Het alleenrecht op het commerciële gebruik van een uitvinding (voor een aantal jaar)
Het alleenrecht op het commerciële gebruik van een uitvinding (voor een aantal jaar)
Slide 22 - Open vraag
Op lange termijn is de winst bij volledige mededinging ...
A
positief
B
0
C
negatief
Slide 23 - Quizvraag
Oude afzet = 2.000, oude prijs = € 25
Nieuwe afzet = 3.000, nieuwe prijs = € 15
Wat is de prijselasticiteit?
Nieuwe afzet = 3.000, nieuwe prijs = € 15
Wat is de prijselasticiteit?
A
-1,25
B
-0,8
C
- 1,11
D
- 0,9
Slide 24 - Quizvraag
Wat voor marktvorm vormen de terrasjes in Leiden?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 25 - Quizvraag
De vraagfunctie kent een ... verband
A
positief
B
negatief
Slide 26 - Quizvraag
De prijselasticiteit van de vraag naar fietsen is -0,2. Als de prijs van een fiets met 4% stijgt, zal de vraag naar fietsen met ...
A
0,8% stijgen
B
0,8% dalen
C
16% stijgen
D
16% dalen
Slide 27 - Quizvraag
GEEN kenmerk van de marktvorm volkomen concurrentie is ...
A
Veel aanbieders
B
Heterogeen product
C
Vrije toe- en uittreding
D
Transparante markt
Slide 28 - Quizvraag
Bereken de afzet bij maximale winst:
MO = -5q + 40
MK = 30
MO = -5q + 40
MK = 30
A
Q = 0,5
B
Q =2
C
Q = 5
D
Q = 30
Slide 29 - Quizvraag
Hoeveel producten moet het bedrijf verkopen als zij streeft naar maximale winst?
A
20 miljoen
B
5 miljoen
C
15 miljoen
D
10 miljoen
Slide 30 - Quizvraag
Welke prijs moet het bedrijf vragen voor haar product als zij streeft naar maximale winst?
A
10 euro
B
15 euro
C
20 euro
D
25 miljoen
Slide 31 - Quizvraag
Welke prijs moet het bedrijf vragen wanneer zij streeft naar maximale omzet?
A
0 euro
B
5 euro
C
10 euro
D
15 euro
Slide 32 - Quizvraag
Het bedrijf streeft naar break-even. Zij willen zo veel mogelijk klanten bedienen. Hoeveel producten moeten ze dan maken?
A
2,5 miljoen
B
10 miljoen
C
15 miljoen
D
17,5 miljoen
