1 Ellen en een jongen lopen de lift van hun flatgebouw in.
2 De lift staat met een schok stil tussen twee verdiepingen.
3 Gelukkig heeft Ellen haar mobieltje bij zich.
4 Ze blijft (evt. blijven) rustig op hulp wachten.
5 De jongen leest zenuwachtig de voorschriften aan de wand.
6 Na een half uur bevrijdt de brandweer hen.