Nederlands - taalverzorging H4+H5
Hoe herken je een verwijswoord?
A
Het is het onderwerp in de zin
B
Je kunt er een lidwoord voorzetten
C
Het verwijst naar een ander woord
1 / 12
Onderdelen in deze les
Hoe herken je een verwijswoord?
A
Het is het onderwerp in de zin
B
Je kunt er een lidwoord voorzetten
C
Het verwijst naar een ander woord
Slide 1 - Quizvraag
Zijn dat ... buren?
A
jou
B
jouw
Slide 2 - Quizvraag
Neemt ... de bus naar Berlijn?
A
u
B
uw
Slide 3 - Quizvraag
De familie woont op een schip ... helemaal is opgeknapt.
A
dat
B
die
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het meervoud van:
Slee
Slee
A
Sleën
B
Sleen
C
Sleeen
D
Sleeën
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het meervoud van:
politicus
politicus
Slide 6 - Open vraag
Wat is het meervoud van:
Taxi
Taxi
A
Taxies
B
Taxi's
C
Taxis
D
Taxie's
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het verkleinwoord van:
Aardbeving
Aardbeving
A
Aardbevinkje
B
Aardbevingje
C
Aardbevingkje
D
Aarbevinktje
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de afkorting van:
met andere woorden
met andere woorden
Slide 9 - Open vraag
Wat is de afkorting van:
onder andere
onder andere
A
O.A.
B
OA
C
o.a.
D
oa
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de afkorting van:
Nederlandse Spoorwegen
Nederlandse Spoorwegen
A
N.S.
B
NS
C
ns
D
n.s.
Slide 11 - Quizvraag
Voeg de volgende woorden samen: zon + scherm
