Dienstag, den 14. November

Morgen!
Lernen (K2):
Lernliste D-N Seite 88 Links und Seite 89 Teil A
Lerne: Wann der, die,das

Machen: Übung 2-5
Oefen online met slim stampen



Bis Ende der Stunde
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 110 min

Onderdelen in deze les

Morgen!
Lernen (K2):
Lernliste D-N Seite 88 Links und Seite 89 Teil A
Lerne: Wann der, die,das

Machen: Übung 2-5
Oefen online met slim stampen



Bis Ende der Stunde

Slide 1 - Tekstslide

Ziel heute: ihr lest heute kurze Texte und wir machen einen Test über Grammatik der/die/das + W-Fragen
W-Fragen
wie
wat 
waarom
waar
wanneer
hoe(veel)

Slide 2 - Tekstslide

nakijken
oefening 2-5

Slide 3 - Tekstslide

DER       DIE     DAS
DOEL VAN DEZE LES/QUIZ:

Je kan het geslacht van zelfstandige naamwoorden bepalen

Slide 4 - Tekstslide

Ken je ook alle regels? 
Test jezelf en kijk hoeveel antwoorden je juist hebt!
uitleg

Slide 5 - Tekstslide

-chen
1/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 6 - Quizvraag

seizoen
2/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 7 - Quizvraag

-schaft
3/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 8 - Quizvraag

biologisch geslacht
4/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 9 - Quizvraag

-e
5/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 10 - Quizvraag

dagen van de week
6/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 11 - Quizvraag

-ung
7/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 12 - Quizvraag

'het-woorden'
8/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 13 - Quizvraag

Bestellung
1/8
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

Freundin
2/8
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

Meerschweinchen
3/8
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quizvraag

Gesundheit
4/8
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quizvraag

Pilot
5/8
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quizvraag

Aufgabe
6/8
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quizvraag

Fenster
7/8
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quizvraag

Frühling
8/8
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quizvraag

En nu kijken we of het je lukt de regels op woorden toe te passen. Weet jij welk ezelsbruggetje op het woord van toepassing is? Zet 'm op! Je krijgt weer 8 vragen.
uitleg

Slide 22 - Tekstslide

Ausländer..
1/8
vertaling
A
biologisch man/vrouw
B
verkleinwoord
C
dag/maand/seizoen
D
vrouwelijke uitgang

Slide 23 - Quizvraag

Panne
2/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
dag/maand/seizoen
C
het-woord
D
vrouwelijke uitgang

Slide 24 - Quizvraag

Wasser
3/8
vertaling
A
vrouwelijke uitgang
B
het-woord
C
biologisch man/vrouw
D
dag/maand/seizoen

Slide 25 - Quizvraag

Männlichkeit
4/8
vertaling
A
het-woord
B
biologisch man/vrouw
C
vrouwelijke uitgang
D
verkleinwoord

Slide 26 - Quizvraag

Wochenende
5/8
vertaling
A
dag/maand/seizoen
B
vrouwelijke uitgang
C
het-woord
D
verkleinwoord

Slide 27 - Quizvraag

Polizistin
6/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
biologisch man/vrouw
C
het-woord
D
dag/maand/seizoen

Slide 28 - Quizvraag

Mannschaft
7/8
vertaling
A
biologisch man/vrouw
B
verkleinwoord
C
vrouwelijke uitgang
D
het-woord

Slide 29 - Quizvraag

Mädchen
8/8
vertaling
A
het-woord
B
vrouwelijke uitgang
C
biologisch man/vrouw
D
verkleinwoord

Slide 30 - Quizvraag

Vraagwoorden
Kijk zo meteen 30 seconden naar de vraagwoorden. Die heb je bij de volgende vragen nodig.

Slide 31 - Tekstslide

timer
0:30

Slide 32 - Tekstslide

Vertaal het vraagwoord dat tussen haakjes staat in het Duits.
(Wie) ist das? Das ist Otto.
A
wie
B
wer
C
was
D
wo

Slide 33 - Quizvraag

Vertaal het vraagwoord dat tussen haakjes staat in het Duits.
(Waarvandaan) kommt er? Er kommt aus Deutschland.
A
Wie
B
Wer
C
Wo
D
Woher

Slide 34 - Quizvraag

Vertaal het vraagwoord dat tussen haakjes staat in het Duits.
(Wanneer) ist er geboren? Er ist im Juli geboren.
A
Wo
B
Wann
C
Wer
D
Wie

Slide 35 - Quizvraag

Vul het juiste vraagwoord in het Duits in. Het moet in de zin passen!
... heiβt sie? Sie heiβt Marit.
A
Warum
B
Wann
C
Wer
D
Wie

Slide 36 - Quizvraag

Vul het juiste vraagwoord in het Duits in. Het moet in de zin passen!
... wohnt er? Er wohnt in Hamburg.
A
Wo
B
Wohin
C
Wann
D
Was

Slide 37 - Quizvraag

Vul het juiste vraagwoord in het Duits in. Het moet in de zin passen!
... macht er gern? Er zeichnet gern.
A
Warum
B
Was
C
Wann
D
Wie

Slide 38 - Quizvraag

slotwoord

Slide 39 - Tekstslide

Jullie gaan teksten lezen met vragen erbij.  

Slide 40 - Tekstslide

Hausaufgaben Montag, den 20. November
Lernen: wb blz 88 rechterkolom DN ND
+ C en D DN blz 89 + Slim Stampen oefenen
Machen: 6 t/m 9 + 11 + 12 
In tekst D zijn 12 voltooide deelwoorden geschreven. Zoek ze alle 12 en schrijf ze op in jouw schrift 
zwak of sterk


Slide 41 - Tekstslide