In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
de 1e, 3e en 4e naamval & ein-Gruppe
uitleg
Slide 1 - Tekstslide
Warum ist (haar) Freundin hier?
uitleg
A
ihr
B
ihre
C
Ihr
D
Ihre
Slide 2 - Quizvraag
Juiste antwoord: B
Waarom?
ond. +1 v = ihre Freundin
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein
uitleg
Slide 3 - Tekstslide
Gestern hat (mijn) Vater mich abgeholt.
1/4
uitleg/antwoord
A
mein
B
meine
C
dein
D
deine
Slide 4 - Quizvraag
(uw) Freunde sind alle hier!
2/4
uitleg/antwoord
A
ihr
B
ihre
C
Ihr
D
Ihre
Slide 5 - Quizvraag
Morgen fliegt (jouw) Oma nach Berlin.
3/4
uitleg/antwoord
A
sein
B
seine
C
dein
D
deine
Slide 6 - Quizvraag
(ons) Dorf ist sehr klein.
4/4
uitleg/antwoord
A
uns
B
unse
C
unser
D
unsere
Slide 7 - Quizvraag
Wie viel hat (jouw) Bruder ausgegeben?
1/8
Slide 8 - Open vraag
(mijn) Mutter hat uns gebracht.
2/8
Slide 9 - Open vraag
Hat (onze) Lehrerin gut erklärt?
3/8
Slide 10 - Open vraag
(het) Buch ist nicht spannend.
4/8
Slide 11 - Open vraag
Hat (haar) Mann den Brief geschrieben?
5/8
Slide 12 - Open vraag
Wo sind (zijn) Freunde geblieben?
6/8
Slide 13 - Open vraag
(de) Stier hat mich nicht gesehen.
7/8
Slide 14 - Open vraag
Wann ist (jouw) Opa eigentlich hier?
8/8
Slide 15 - Open vraag
Jana hat (haar) Bruder eine Geschichte erzählt.
uitleg
A
ihr
B
ihre
C
ihrem
D
ihrer
Slide 16 - Quizvraag
Juiste antwoord: C
Jana hat (haar) Bruder eine Geschichte erzählt.
mw +3 m = ihrem Bruder
uitleg
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
3e
dem / einem
der / einer
dem / einem
den / keinen
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein onze - unser
jouw - dein jullie - euer
zijn - sein hun - ihr
haar - ihr uw - Ihr
geen - kein
Slide 17 - Tekstslide
(onze) Oma hat einen Kuchen gebacken.
uitleg/antwoord
1/4
Let op!
In deze oefening komen alle zinsdelen voor, dus het onderwerp, het lijdend voorwerp én het meewerkend voorwerp. Dus goed ontleden en niet elke keer blind de derde naamval toepassen...!
A
unsere
B
unse
C
unserer
D
unser
Slide 18 - Quizvraag
Ich habe (uw) Freunden eine Einladung geschickt.
2/4
uitleg/antwoord
A
Ihr
B
Ihre
C
Ihrer
D
Ihren
Slide 19 - Quizvraag
Morgen besuchen wir (jouw) Oma.
3/4
uitleg/antwoord
A
dein
B
deine
C
deiner
D
deinem
Slide 20 - Quizvraag
(onze) Lehrer haben wir einen Brief geschrieben.
4/4
uitleg/antwoord
A
unser
B
unseren
C
unserer
D
unserem
Slide 21 - Quizvraag
(jouw) Bruder geht (met zijn) Freundin zur Schule.
1/5
Slide 22 - Open vraag
Kannst du (mijn) Mutter (het) Buch geben?
2/5
Slide 23 - Open vraag
(na de) Deutschstunde gehen wir (naar onze) Klassenlehrer.
3/5
Slide 24 - Open vraag
Ich habe (hun) Vater (een) Mail geschickt.
4/5
Slide 25 - Open vraag
Hans hat (de) ganzen Klasse (een) Karte gegeben.
5/5
Slide 26 - Open vraag
Oefenopdracht: Jana hat (geen) Bruder.
uitleg
A
kein
B
keine
C
keinen
D
eine
Slide 27 - Quizvraag
Hast du (mijn) Deutschbuch gesehen?
1/4
uitleg/antwoord
A
mein
B
meine
C
dein
D
deine
Slide 28 - Quizvraag
Mein Bruder hat (uw) Freunde abgeholt.
2/4
uitleg/antwoord
A
ihr
B
Ihre
C
Ihr
D
ihre
Slide 29 - Quizvraag
Morgen besuchen meine Kinder (hun) Oma.
3/4
uitleg/antwoord
A
Ihre
B
ihre
C
euer
D
eure
Slide 30 - Quizvraag
(onze) Lehrer haben wir seit gestern nicht mehr gesehen.
4/4
uitleg/antwoord
A
uns
B
unse
C
unser
D
unseren
Slide 31 - Quizvraag
(jouw) Bruder hat (mijn) Geld ausgegeben.
1/5
Slide 32 - Open vraag
Ja, (hun) Schule ist hier (om de) Ecke.
2/5
Slide 33 - Open vraag
Hat (onze) Lehrerin (de) Aufgabe gut erklärt?
3/5
Slide 34 - Open vraag
(het) Buch (voor uw) Tochter ist sehr spannend.
4/5
Slide 35 - Open vraag
(zonder mijn) Freundin finde ich (het) Spiel (tegen onze) Freund nicht toll.