§3.3 Geloven of niet geloven?

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

§3.3 Geloven of niet geloven?

Een geloof voor iedereen

• Na de val van Rome geloofden de meeste mensen in Nederland in Germaanse goden
• De christenen noemden deze mensen heidenen

Een geloof voor iedereen

• Christenen vonden het Germaanse geloof verkeerd
• Monniken trokken rond om Germanen te bekeren

Een geloof voor iedereen

• Germanen vierden natuurfeesten
• Deze feesten werden overgenomen door de kerk

Christendom

Germaans geloof

Heidenen

Kerken

Monnik

Thor

Heilige bomen

Geloof met één god

Koppel het juiste begrip aan de juiste groep mensen

Monniken

Heidenen

Wat betekent het begrip:
"monnik"

1. Een geestelijke vrouw die in een klooster woont en werkt.
2. Iemand die naar de kerk gaat
3. Een geestelijke die het hoofd van een klooster is.
4. Een geestelijke man die in een klooster woont en werkt.

Heidenen zijn...

1. Mensen die in God geloven
2. Mensen die Jezus volgde
3. Mensen die geloven in natuurgoden
4. tegenstanders van de moslims

Zij leefden volgens de regels uit de bijbel

1. Christenen
2. Heidenen

Huiswerk

Blz. 100 t/m 103

Opdracht 1 t/m 14

In het klooster

• Monniken zijn mannen die hun leven wijden aan het geloof
• Zij woonden in kloosters en waren de hele dag bezig met het geloof
• Een klooster had altijd een kerk en de slaapzalen waren vlakbij

In het klooster

• Monniken hadden allemaal taken:

1. Ze schreven de bijbel over
2. Eten verbouwen
3. Verzorgen van zieken
4. Helpen van de armen
5. Lesgeven over de bijbel, het geloof en lezen en schrijven

Huiswerk

Blz. 104 + 105

Opdracht 15 t/m 20

Verschillende groepen

• De bevolking in de middeleeuwen was verdeeld in 3 standen
• Dit zijn groepen met eigen taken
• Welke stand je was werd bepaald door in welke familie je was geboren

Verschillende groepen

• De eerste stand was de belangrijkste
• Deze bestond uit geestelijken

1. monniken
2. priesters
3. nonnen
4. de paus

Verschillende groepen

• De tweede stand was de adel
• Deze werden ook edelman genoemd
• Je was alleen adel als in een adellijke familie was geboren
• Alleen de koning kon iemand adel maken door een titel:

1. hertog
2. graaf
3. ridder

Verschillende groepen

• De derde en laagste stand was het gewone volk (niet-adel)
• Dit waren bijv. boeren en horigen
• Zij moesten zorgen voor eten
• Het was onmogelijk om in een andere stand te komen

Huiswerk

Blz. 106 + 107

Opdr. 21 t/m 27