3T - Cursus Spelling - Herhaling leerjaar 2T

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Fijn dat je er bent!
Pak je boek, schrift en een pen. 

Log in op deze LessonUp. Leg daarna je iPad plat op tafel. 
timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
  • Mededelingen
  • Herhaling spelling leerjaar 2 
  • Aan de slag met paragraaf 1 online
  • Evaluatie 

Slide 3 - Tekstslide

Mededelingen
  • Annelies en Sam halen morgen toets in (1e uur in L1.12)

  • Ingeschreven voor Doe-dag Firda op 26 maart? Dit is verplicht vanuit je LOB-opdracht. En moet voor 28-02-2025.

Slide 4 - Tekstslide


  • Je kent de spelregels die je een leerjaar 2 geleerd hebt. 
Lesdoelen

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling
Spelling van:
hoofdletters, leestekens, het bijvoeglijk naamwoord, meervouden & verkleinwoorden. 


Slide 6 - Tekstslide

Meervouden

Slide 7 - Tekstslide

Meervouden
Er zijn verschillende manieren waarop je het meervoud van zelfstandige naamwoorden maakt.

Zet -s achter het woord
Bijvoorbeeld: tafel – tafels; speldje – speldjes; vakantie – vakanties.
Meestal moet de -s aan het woord vast.

Gebruik ’s als je het woord verkeerd uitspreekt:
echo – echo’s; kiwi – kiwi’s; oma – oma’s.

Woorden die eindigen op een -y krijgen ’s:
ijslolly – ijslolly’s.

Zet -en achter het woord
Bijvoorbeeld: lamp – lampen; tand – tanden; boek – boeken.

Soms moet je ook iets anders veranderen.
Bijvoorbeeld: boot – boten; mug – muggen; duif – duiven; kaas – kazen.

Slide 8 - Tekstslide

Noteer het meervoud van:
tomaat

Slide 9 - Open vraag

Noteer het meervoud van:
laars

Slide 10 - Open vraag

Noteer het meervoud van:
mango

Slide 11 - Open vraag

Noteer het meervoud van:
route

Slide 12 - Open vraag

Noteer het meervoud van:
olijf

Slide 13 - Open vraag

Verkleinwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Een verkleinwoord maak je meestal door het achtervoegsel -je achter een zelfstandig naamwoord te plakken:
boek-boekje, potlood-potloodje
Soms moet je ook nog iets anders doen:
broer -> broertje
raam -> raampje
buiging -> buiginkje
wandeling -> wandelingetje
zon -> zonnetje
pizza -> pizzaatje
saté -> sateetje
baby -> baby'tje
bikini -> bikinietje

Slide 15 - Tekstslide

Kies het juiste verkleinwoord
A
woningkje
B
woninkje
C
woningetje

Slide 16 - Quizvraag

Kies het juiste verkleinwoord
A
colaatje
B
cola'tje
C
colatje
D
cola's

Slide 17 - Quizvraag

Kies het juiste verkleinwoord
A
lollytje
B
lollietje
C
lollyetje
D
lolly'tje

Slide 18 - Quizvraag

Noteer het verkleinwoord van:
kano

Slide 19 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
jacuzzi

Slide 20 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
kar

Slide 21 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
dvd

Slide 22 - Open vraag

Opdrachten maken
1. Ga naar de online methode. 
2. Kies Cursus 7: Spelling
3. Kies § 1: herhaling leerjaar 2kgt
4. Maak opdracht 1 t/m 6

Klaar? Verder lezen uit je leesboek. 


timer
15:00

Slide 23 - Tekstslide

Exit Ticket
Waar heb jij nog moeite mee?
Hoofdletters & leestekens
Spellen van het bijvoeglijk naamwoord
Spellen van meervouden
Spellen van verkleinwoorden
Ik begrijp alle lesstof

Slide 24 - Poll