1.7 Grammatica zinsdelen les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

1.7 Grammatica les 1

Lesdoelen

- Je herhaalt in deze paragraaf de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling.

- Je herhaalt de vaste volgorde bij het ontleden.

Woord van de week

i........

Wat gaan we vandaag doen?

• Stillezen
• Huiswerkcontrole 1.5 opdracht 16, 18, 20 
• Online maken instapopdracht grammatica (opdracht 1)
• Samen bekijken opdracht 2
• Filmpje vaste volgorde ontleden
• Werken aan huiswerk: opdracht 1 t/m 3

Start les. 

Stillezen in 'Pizzamaffia' van Khalid Boudou

Huiswerk van vandaag

1.5 opdracht 16, 18, 20 + bespreken

+ schrijftaak ingeleverd via SOM?

Vaste volgorde bij ontleden

1. Onderstreep de persoonsvorm (tijd -of getalproef).

2. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.

3. Benoem het werkwoordelijk of het naamwoordelijk gezegde.

4. Benoem het onderwerp.

5. Benoem het lijdend voorwerp.

6. Benoem het meewerkend voorwerp.

7. Benoem de bijwoordelijke bepalingen.

Aantekening zinsontleding

wwg = alle werkwoorden in de zin + te + aan het + splitswerkwoorden

ond = wie/wat + wwg?

lv = wie/wat + wwg + ond?

mv = aan wie / voor wie?

bwb = prullenbak (waar, wanneer, hoe, waardoor etc.)

Benoem het werkwoordelijk gezegde:
De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.

Benoem het onderwerp:
De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.

Benoem het lijdend voorwerp:
De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.

Benoem meewerkend voorwerp:
De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.

Benoem de bijwoordelijke bepaling:
De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.

Maken opdracht 1

Opdracht 1 is een instapopdracht.

Deze bepaalt je route door de paragraaf. 

Online of in je boek maken.

Klaar? Maak opdracht 2 en bepaal je route

Vaste volgorde bij ontleden

1. Onderstreep de persoonsvorm (tijd -of getalproef).

2. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.

3. Benoem het werkwoordelijk of het naamwoordelijk gezegde.

4. Benoem het onderwerp.

5. Benoem het lijdend voorwerp.

6. Benoem het meewerkend voorwerp.

7. Benoem de bijwoordelijke bepalingen.

Huiswerk

H1.7 opdracht 1 t/m 3

Alles online maken!