Er is een zekering doorgeslagen, wat is een mogelijke oorzaak?
A
overbelasting
B
Piet zit aan de aardleiding
C
kapotte lamp
D
de nul draad is kapot
Slide 31 - Quizvraag
In de meterkast zitten verschillende dingen voor de veiligheid. Een ding kun je gebruiken om de spanning van de hele installatie te halen. Wat is hiervan de naam?
A
aardlekschakelaar
B
hoofdschakelaar
C
de zekering
D
de kilowattuur meter
Slide 32 - Quizvraag
Een zekering beschermt tegen
A
Brandt
B
Kortsluiting
C
Overbelasting
D
Overbelasting en kortsluiting
Slide 33 - Quizvraag
Overbelasting is als de + en - draad rechtstreeks contact met elkaar maken
A
Waar
B
Niet waar
Slide 34 - Quizvraag
Een zekering verbreekt de stroomkring alleen bij overbelasting
A
Waar
B
Niet waar
Slide 35 - Quizvraag
In welke schakeling(en) is er sprake van kortsluiting?
A
a, b en c
B
c, d en e
C
c en e
D
a, b en f
Slide 36 - Quizvraag
Hoeveel geeft de stroommeter aan?
A
36mA
B
3,6mA
C
3,3mA
D
3,8mA
Slide 37 - Quizvraag
Werk deze opgave netjes uit. Schrijf ook de formule om Een oven zet in een half uur 5 kWh aan energie om. Wat is het vermogen van deze oven?
Slide 38 - Open vraag
Hoe heet deze schakeling?
A
Serie
B
Parallel
Slide 39 - Quizvraag
Hoe heet deze schakeling?
A
Serie
B
Parallel
Slide 40 - Quizvraag
Hoe moet ik deze meters aansluiten?
A
Allebei in serie
B
A parallel, V in serie
C
A in serie, V parallel
D
Allebei parallel
Slide 41 - Quizvraag
Drie lampjes zijn aangesloten op een spanningsbron. Hoe zijn de lampjes geschakeld?
A
serie
B
parallel
C
zowel serie als parallel
D
niet serie en ook niet parallel
Slide 42 - Quizvraag
Hoe is de schakeling geschakeld?
A
In serie
B
Parallel
Slide 43 - Quizvraag
Welke schakeling zie je hier?
A
Parallel
B
Serie
Slide 44 - Quizvraag
Is het een serieschakeling of een parallelschakeling?
A
Serie
B
parallel
Slide 45 - Quizvraag
Het lampje staat 3, 4 en 5 staan
A
Parallel aan elkaar
B
In serie met elkaar
Slide 46 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de stroomsterkte door het 5e lampje, als je het 1e lampje eruit draait?
A
De stroomsterkte wordt 0 A.
B
De stroomsterkte neemt af.
C
De stroomsterkte blijft gelijk.
D
De stroomsterkte neemt toe.
Slide 47 - Quizvraag
De lampjes zijn identiek. De totale stroomsterkte is 4,0 A. Wat is dan de stroomsterkte door lampje A en B?
A
8,0 A
B
4,0 A
C
2,0 A
D
6,0 A
Slide 48 - Quizvraag
De stroomsterkte wordt gemeten in punt A en heeft een grootte van 4,0 A. Wat is de stroomsterkte door lampje 1 en 2?
A
4,0 A
B
8,0 A
C
2,0 A
D
6,0 A
Slide 49 - Quizvraag
Op welk(e) punt(en) in deze schakeling is de stroomsterkte het grootst?