In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Goedemorgen, welkom!
Vandaag:
- huiswerk nakijken (opdracht 2, 3, 5 blz. 155)
- grammatica woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
opdr. 2 blz. 155
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Slide 2 - Tekstslide
Opdr. 3 blz. 155
1.
2.
3
4.
5.
6.
Slide 3 - Tekstslide
Opdracht 5
1 Alle toeschouwersjuichten na het optreden van de gebochelde acrobaat.
2 De storm had een gigantische ravage aangericht: in de salon was al het glaswerk aan diggelen gevallen.
3 De Belgische architect heeft een schitterende garage voor ons bedrijf ontworpen.
4 Nieuwsgierig keken wij naar de goochelaar die de suggestie wekte een briefje van honderd in een kachel te verbranden.
5 We giechelden om de eendjes die waggelend het door ons meegebrachte roggebrood oppikten.
6 Een digitaal toetsenbord moet je nooit met chemische producten reinigen.
Slide 4 - Tekstslide
Grammatica woordsoorten
Welke heb je al geleerd?
In de volgende dia's wordt gevraagd wat je al weet van woordsoorten.
Slide 5 - Tekstslide
Leg uit wat een lidwoord is.
Slide 6 - Open vraag
Leg uit wat een zelfstandig naamwoord is.
Slide 7 - Open vraag
Leg uit wat een werkwoord is.
Slide 8 - Open vraag
Leg uit wat een bijvoeglijk naamwoord is.
Slide 9 - Open vraag
Noteer de lidwoorden uit de volgende zin: Anne gaat met de auto naar het zwembad.
Slide 10 - Open vraag
Noteer de zelfstandig naamwoorden uit de volgende zin: Anne gaat met de auto naar het zwembad.
Slide 11 - Open vraag
Noteer de werkwoorden uit de volgende zin: Anne gaat met de auto naar het zwembad.
Slide 12 - Open vraag
Noteer vijf voorbeelden van een bijvoeglijk naamwoord:
Slide 13 - Open vraag
Noteer alle lidwoorden, zelfstandig naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijk naamwoorden uit de volgende zin. Zet ze netjes op een rijtje! De buurvrouw wil best voor je groene planten zorgen tijdens de vakantie.
Slide 14 - Open vraag
Aanwijzend en vragend voornaamwoord
Slide 15 - Tekstslide
Schrijf in je schrift:
Vragend voornaamwoorden:
wie
wat
welk(e)
wat voor (een)
Aanwijzend voornaamwoorden:
die
dit
deze
dat
zo'n
zulk(e)
dergelijk(e)
zelf
hetzelfde
dezelfde
Schrijf in je schrift:
Slide 16 - Tekstslide
Noteer de vragende / aanwijzende voornaamwoorden uit de volgende zin: Met zulke praatjes hoef je bij die man echt niet aan te komen.
Slide 17 - Open vraag
Noteer de vragende / aanwijzende voornaamwoorden uit de volgende zin: Weet je al welke klasgenoten je uitnodigt voor dat feest?
Slide 18 - Open vraag
Noteer de vragende / aanwijzende voornaamwoorden uit de volgende zin: Mijn broer heeft geen idee wie zijn kapotte cd-speler kan maken.
Slide 19 - Open vraag
Maak deze opdracht (blz. 121 opdracht 2) hier in LessonUp op de volgende dia.
Slide 20 - Tekstslide
Opdracht 2 blz. 121 Vul de antwoorden hieronder in. Zet de nummers ervoor.
Slide 21 - Open vraag
Opdracht 4 blz. 121. Zet alle woorden onder elkaar en noteer de woordsoort erachter op de volgende dia.
Slide 22 - Tekstslide
Opdracht 4 blz. 121. Zet alle woorden onder elkaar en noteer de woordsoort erachter.