3. Structuren en grenzen stellen
Structuur geeft kinderen houvast, zekerheid en veiligheid.
Een vaste dagindeling waar je niet teveel van afwijkt.
Regels en grenzen die vrijwel altijd gelden op de groep. Consequent en respectvol.
Vaste plekken om te spelen met bepaald materiaal, een terugkomende opbouw bij het doen van activiteiten.
4. Praten en uitleggen
Rekening houden met het taal-, en begripsniveau van de kinderen (niet te moeilijk, niet te makkelijk, zone van de naaste ontwikkeling)
Er is een verschil tussen mét de kinderen praten of tégen de kinderen praten. Geef kinderen de ruimte om inbreng te hebben in de gesprekken.
Praat over wat we die dag gaan doen op de groep, over de interesses van de kinderen, over de handelingen die je uitvoert, etc.