Les 5: herhaling en lijdend voorwerp

Nederlands
1.1 Woordsoorten 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederlands
1.1 Woordsoorten 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:
  •   persoonsvorm (pv)
  •   werkwoordelijk gezegde (wg)
  •   onderwerp (ow)
  •   lijdend voorwerp (lv)

2. Je kunt de zinsdeelstrepen op de juiste plaats in de zin zetten.

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling: 
Wat zijn zinsdelen?

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling: 
Wat zijn zinsdelen?
  • Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. 
  • Een zinsdeel bestaat uit één of meerdere woorden.
  • Een zinsdeel kan je voor de persoonsvorm zetten.

Slide 4 - Tekstslide

Noteer twee zinnen met de woorden in een andere volgorde:

Ik kon geen chocola meer kopen in de pauze.

Slide 5 - Open vraag

Noteer twee zinnen met de woorden in een andere volgorde:

Ik kon geen chocola meer kopen in de pauze.

Slide 6 - Open vraag

Hoeveel zinsdelen zie je hier?

Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 7 - Quizvraag

Bij mijn oma doe ik altijd spelletjes met mijn nichtje.
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 8 - Quizvraag

Op welke drie manieren kan je de persoonsvorm vinden?

Slide 9 - Open vraag


Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Sem heeft een grappig boek gelezen.

Wat is in deze zin de persoonsvorm?
A
een grappig boek
B
Sem
C
gelezen
D
heeft

Slide 11 - Quizvraag

Colin gaat nieuwe schoenen kopen.

Wat is in deze zin de persoonsvorm?
A
kopen
B
Colin
C
gaat
D
nieuwe schoenen

Slide 12 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Mijn zus |heeft| haar glas melk| leeggedronken.

Wat is de persoonsvorm[pv]?
Wat is het werkwoordelijk gezegde[wg]?

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
=
pv + alle andere werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het wg in deze zin?
Hij heeft zijn fiets meegenomen.
A
heeft
B
meegenomen
C
heeft meegenomen
D
fiets

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het wg in deze zin?
Nora ruimt haar slaapkamer op.
A
ruimt
B
ruimt op

Slide 16 - Quizvraag

Welke vraag stel je om het onderwerp in de zin te vinden?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De twee jongens kwamen te laat in de klas.
A
jongens
B
in de klas
C
De twee jongens
D
kwamen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

De fiets van Kai stond in de schuur van zijn ouders.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Gwen wilde graag een briefje geven aan Nina.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Tijdens de les maakt de juf een grapje.
A
Tijdens de les
B
de juf
C
maakt
D
een grapje

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Lijdend voorwerp (Lv)
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE/ WAT + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
  • is passief
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

De brugklassers leren het lijdend voorwerp vinden.
A
het lijdend voorwerp
B
De brugklassers
C
vinden
D
leren

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik heb mijn vriend een cadeau gegeven.
A
mijn vriend
B
heb gegeven
C
ik
D
een cadeau

Slide 25 - Quizvraag

Een lijdend voorwerp ...
A
... kan met een voorzetsel beginnen.
B
... begint nooit met een voorzetsel.

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Mijn kat krijgt iedere dag verse brokjes.
A
iedere dag
B
krijgt
C
verse brokjes
D
mijn kat

Slide 27 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

A
Wie/wat + wg?
B
Wie/wat + pv?
C
Wie/wat + ow?
D
Wie /wat + wg + ow?

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
.
Het lijdend voorwerp
De handbaltrainer
zet
het wedstrijdschema
op Facebook.

Slide 29 - Sleepvraag

lijdend voorwerp
Klas 2kb
het huiswerk.
maakt
altijd

Slide 30 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 31 - Sleepvraag

Stappenplan zinsdelen 
Stap 1. Persoonsvorm zoeken, onderstrepen en tussen zinsdeelstrepen zetten.
Stap 2. Werkwoordelijk gezegde benoemen en tussen zinsdeelstrepen zetten.
Stap 3. Onderwerp zoeken en tussen zinsdeelstrepen zetten. 
Stap 4. Lijdend voorwerp benoemen en tussen zinsdeelstrepen zetten.
Stap 5. Zet de overige zinsdeelstrepen.

Slide 32 - Tekstslide