Les 6 O-uur Zinsdelen 2

Nederlands
1.1 Woordsoorten 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Nederlands
1.1 Woordsoorten 

Slide 1 - Tekstslide


Zinsdelen
Persoonsvorm
Onderwerp 

Slide 2 - Tekstslide

DOEL
-Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:
  persoonsvorm
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
  lijdend voorwerp
-Je kunt de zinsdeelstrepen op de goede plaats in de zin zetten.

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.

Slide 4 - Tekstslide

Noteer twee zinnen met de woorden in een andere volgorde:

Ik kon geen chocola meer kopen in de pauze.

Slide 5 - Open vraag

Hoeveel zinsdelen zie je hier?

Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 6 - Quizvraag

Bij mijn oma doe ik altijd spelletjes met mijn nichtje.
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

Hoe kun je persoonsvorm dus ook alweer vinden?

Slide 9 - Open vraag


Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord van de zin kiezen
D
Getal veranderen

Slide 10 - Quizvraag


Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 11 - Quizvraag

De persoonsvorm heeft drie kenmerken.

Wat is in deze zin de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
heeft
C
drie
D
kenmerken

Slide 12 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Mijn zus |heeft| haar glas melk| leeggedronken.

Wat is de persoonsvorm[pv]?
Wat is het werkwoordelijk gezegde[wg]?

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde is de pv en alle andere werkwoorden uit de zin.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het wg in deze zin?
Hij heeft zijn fiets meegenomen.
A
heeft
B
meegenomen
C
heeft meegenomen
D
fiets

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Het 
onderwerp 
in de zin...



    Wat is dat 
           ook alweer...?



Slide 17 - Tekstslide

Welke vraag stel je om het onderwerp in de zin te vinden?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De twee jongens kwamen te laat in de klas.
A
jongens
B
in de klas
C
De twee jongens
D
kwamen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

De fiets van Kai stond in de schuur van zijn ouders.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Gwen wilde graag een briefje geven aan Nina.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Tijdens de les maakt de juf een grapje.
A
Tijdens de les
B
de juf
C
maakt
D
een grapje

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Video

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 24 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (Lv)
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE/ WAT + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
  • is passief
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 25 - Tekstslide

DUS?
Wat is nu het lijdend voorwerp? 
Hoe kan ik het lijdend voorwerp vinden?

Slide 26 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp is altijd
A
actief
B
niet actief

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 1d leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 1d
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
uit een zin

Slide 29 - Quizvraag

Een lijdend voorwerp ...
A
... kan met een voorzetsel beginnen.
B
... begint nooit met een voorzetsel.

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 31 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

A
Wie/wat + wg?
B
Wie/wat + pv?
C
Wie/wat + o?
D
Wie /wat + wg + o?

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
.
Het lijdend voorwerp
De handbaltrainer
zet
het wedstrijdschema
op Facebook.

Slide 33 - Sleepvraag

lijdend voorwerp
Klas 2kb
het huiswerk.
maakt
altijd

Slide 34 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 35 - Sleepvraag

Stappenplan zinsdelen 
Stap 1. Persoonsvorm zoeken, onderstrepen en tussen zinsdeelstrepen zetten.
Stap 2. Werkwoordelijk gezegde benoemen en tussen zinsdeelstrepen zetten.
Stap 3. Onderwerp zoeken en tussen zinsdeelstrepen zetten. 
Stap 4. Lijdend voorwerp benoemen en tussen zinsdeelstrepen zetten.
Stap 5. Zet de overige zinsdeelstrepen.

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht
Ga aan de slag met de opdrachten in Learnbeat.
Suuces!

Slide 37 - Tekstslide

Ik heb de lesstof begrepen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

Vind je dat het doel behaald is?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll