Basisstof 5 Transport door membranen

Basisstof 5 Transport door membranen 
Michael Vermeulen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Basisstof 5 Transport door membranen 
Michael Vermeulen

Slide 1 - Tekstslide

Sleep functie naar het juiste organel
Celkern
Cytoplasma
Celmembraan
Vacuole
Mitochondrium
Stroperige vloeistof waarin celorganellen liggen
Bepaalt welke stoffen de cel in en uit mogen
Regelt wat er in de cel gebeurt
Met vocht gevuld blaasje dat stevigheid geeft aan de cel
Zorgt voor energie

Slide 2 - Sleepvraag

Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Breekt stoffen af
Maakt eiwitten
Bevat chromosomen
Celkern
Ribosomen
Lysosoom
Mitochondriën
ER
Golgi-systeem

Slide 3 - Sleepvraag

Er wordt een eiwit gemaakt in een cel. Welke organellen komt dit eiwit (in wording) achtereenvolgend tegen?
1
3
4
2
Celkern
Mitochondrium
Celmembraan
Ribosoom
ER
Golgi-systeem

Slide 4 - Sleepvraag

Welke eigenschap van het celmembraan is juist?
A
Alle stoffen kunnen het celmembraan passeren
B
Geen enkele stof kan het celmembraan passeren
C
Sommige stoffen kunnen het celmembraan passeren
D
Alleen water kan het celmembraan passeren

Slide 5 - Quizvraag

Vloeistoffen in ons lichaam
De vloeistoffen in en buiten de cellen hebben een bepaalde concentratie:
  • Een hoeveelheid stof in een bepaalde hoeveelheid vloeistof
  • Bijv. 6g/L of 1pmm (concentratie van 0,0001%)

Deze vloeistoffen streven naar een evenwicht (homeostase)
  • De concentratie binnen en buiten de cel moeten gelijk zijn

Om dit evenwicht te bewaren zijn er twee vormen van transport van stoffen
  • Passief transport (kost geen energie)
  • Actief transport (kost wel energie)

Slide 6 - Tekstslide

Concentratie stoffen
Opgeloste stof : totale mengsel x 100% = concentratie

Bv 2 gram zout opgelost in 214 ml water. Wat is de concentratie?

  • 2 : 216 x 100% = 0,93%


Slide 7 - Tekstslide

PPM 
= parts per million 
1 ppm dan is de concentratie 0,0001%
Want 0,0001 x 1.000.000 =  ??
  • 0,0001 x 1.000.000 = 100%
  • CO2 is in de buitenlucht 400 ppm. Wat is de concentratie?
  • 400 x 0,0001% = 0,04%
  • In het lokaal is er 0,06% CO2 . Hoeveel ppm is dit? 
  • 0,06 : 0,0001 = 600

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf de antwoorden van opdracht 43 hieronder op:

Slide 9 - Open vraag

Als de concentratie CO2 0,037% is. Hoeveel ppm is dat dan?
A
3,7
B
37
C
370
D
3700

Slide 10 - Quizvraag

Bouw van membraan

Slide 11 - Tekstslide

Passief transport – diffusie 
Verplaatsing van (opgeloste) stoffen vanaf een plaats met een hoge concentratie naar plaatsen met een lage concentratie van die stof.
Diffusie kan plaatsvinden in gas en vloeistof.
Diffusiesnelheid is afhankelijk van:
  • de concentratieverschillen
  • de temperatuur
  • de afstand
  • het diffusie oppervlakte
  • het medium.

Slide 12 - Tekstslide

Passief transport – osmose 
Osmose is diffusie van water (door een semi-permeabel membraan).

Bij osmose stroomt het water van een gebied met een lage concentratie opgeloste stoffen naar een gebied met een hoge concentratie opgeloste stoffen.

Hoe hoger de concentratie hoe hoger de osmotische waarde van de vloeistof.

De vloeistof met de hoogste osmotische waarde ‘zuigt’ water aan van de andere oplossing.

 

concentratie aan opgeloste stoffen in een oplossing.

Slide 13 - Tekstslide

Maken
Opdrachten 43 tm 47 

Slide 14 - Tekstslide

Osmose bij cellen
  • Hypotone oplossing = omgeving cel heeft lagere osmotische waarde dan de cel. Water stroomt de cel in. Dierlijke cel kan barsten. Plantaardige cellen krijgen turgor.
  • Isotoon = osmotische waardes zijn gelijk
  • Hypertone oplossing = omgeving cel heeft hogere osmotische waarde dan de cel. Water stroomt de cel uit. Plasmolyse (bij planten, membraan laat los van de celwand)

Slide 15 - Tekstslide

Osmose: (A) beweegt altijd naar de plek met de (B) opgeloste stoffen.
A
A: water B: meest
B
A: water B: minste
C
A: opgeloste stoffen B: meeste
D
A: opgeloste stoffen B: minste

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen osmose en diffusie?

Slide 17 - Open vraag

Verplaatsing van water over een membraan van een lage osmotische waarde naar een hoge osmotische waarde
A
Diffusie
B
Osmose
C
Actief transport
D
Kan niet

Slide 18 - Quizvraag

Verplaatsing van zoutmoleculen van een hoge concentratie naar een lage concentratie is een vorm van
A
Osmose
B
Diffusie
C
Actief transport
D
Fagocytose

Slide 19 - Quizvraag

Als de omgeving van de plantaardige cellen evenveel zout bevat als de cellen zelf noemen we dit grensplasmolyse.
de druk op de celwand vanuit de binnenkant, dit geeft de weefsels stevigheid

Slide 20 - Tekstslide

Passief transport

  • diffusie en osmose
  • Via transportkanalen bv aquaporines. Sommige staan altijd open, andere soms.
  • Via transporteiwitten. Voor vervoer van grote moleculen.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Actief transport
Transport tegen het concentratieverval in. Kost energie (ATP)! Gaat via een membraan-eiwit.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Rode bloedcellen bevinden zich in een oplossing met een hoge concentratie (hoge osmotische waarde).
Wat gaat er gebeuren?
Waar gaat het water heen?
Waarom verplaatst water zich?

Slide 25 - Open vraag

Het water zal uit de rode bloedcel gaan.

Slide 26 - Tekstslide

Rode bloedcellen bevinden zich in een oplossing met een lage concentratie (lage osmotische waarde).
Wat gaat er gebeuren?
Waar gaat het water heen?
Waarom verplaatst water zich?

Slide 27 - Open vraag

Het water zal in de rode bloedcel in gaan.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide