1h - NN - Spelling hoofdstuk 6 spelling brugklas

Spelling hoofdstuk 6
Deel 1: komma, dubbele punt en aanhalingstekens (blz. 184 en 185)

Deel 2: werkwoordsvormen en -tijden (blz. 186 en 187)
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling hoofdstuk 6
Deel 1: komma, dubbele punt en aanhalingstekens (blz. 184 en 185)

Deel 2: werkwoordsvormen en -tijden (blz. 186 en 187)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Ik kan/weet: 

  1. Komma’s correct gebruiken 
  2. Dubbele punt met aanhalingstekens gebruiken bij citaten
  3. Woorden met c, cc, ck, k en kk correct spellen 
  4. De verschillende werkwoordstijden herkennen en benoemen
  5. Verschillende werkwoordsvormen herkennen en benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Spelling deel 1
Voordat je begint aan de opdrachten uit het lesboek lees je eerst de theorie over komma, dubbele punt en aanhalingstekens goed door!

Opdracht 5 is een spellingopdracht over c, cc, ck, k, kk. Weet je niet wat je moet invullen? Zoek het even op!

Slide 3 - Tekstslide

We bekijken het filmpje op NN-online

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer plaats je een komma?
Lees de theorie in je boek goed door!
Tussen twee persoonvormen: Wanneer Simon haast heeft, kan hij heel hard rennen.
Tussen delen van een opsomming: Mijn etui is compleet: er zit een pen, een potlood, een gum, een geodriehoek en een passer in.
Tussen een naam  of een uitroep. Thomas, sta nu stil!
Voor voegwoorden: Ik wil graag weer naar school, maar dat kan niet vanwege het coronavirus.

Slide 5 - Tekstslide

Voor welk woord komt de komma?
Ga eens aan het werk Emma.

Slide 6 - Woordweb

Voor welk woord komt de komma?
Hij is ziek want hij heeft koorts.

Slide 7 - Woordweb

Dubbele punt
een opsomming: de volgende onderdelen moet je leren: spelling, grammatica en begrijpend lezen.
een toelichting: Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.
een citaat: De viroloog zei: 'Het duurt nog een jaar voordat er een vaccin tegen covid-19 is.'


Slide 8 - Tekstslide

Directe en indirecte rede
Directe rede: De docent zei: 'Vul je logboek in!'

Indirecte rede: De docent zei dat ik mijn logboek in moest vullen. 

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordsvormen
infinitief: het hele werkwoord
persoonvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
persoonvorm verleden tijd (pvvt)
voltooid deelwoord (vd)
onvoltooid deelwoord (od)
Werkwoordstijden
  • onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) = ik lees, jij werkt 
  • onvoltooid verleden tijd (ovt) =
    ik las, jij werkte  
  • voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
    = ik heb gelezen, jij hebt gewerkt
  • voltooid verleden tijd (vvt) =
    ik had gelezen, jij had gewerkt 

Slide 10 - Tekstslide

We bekijken het filmpje op NN-online

Slide 11 - Tekstslide

Welke werkwoordsvorm is spreken in de volgende zin?
Ik kreeg de leerling niet te spreken.

Slide 12 - Woordweb

Welke werkwoordvorm is versierd in de volgende zin?
De woonkamer was feestelijk versierd voor zijn verjaardag.

Slide 13 - Woordweb

Benoem de werkwoordstijd.
Ik volg de les.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 14 - Quizvraag

Benoem de werkwoordstijd.
Ik had spinazie gegeten.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 15 - Quizvraag

Huiswerk
Maken:
Spelling hfst 6 - over komma, dubbele punt en aanhalingstekens: startopdracht, 1, 2, 3 en 5
Spelling hfst 6 – over werkwoordsvormen en werkwoordstijden: startopdracht, 1 t/m 4

Slide 16 - Tekstslide