Grammar: May & Might

Grammar!

- may/might



1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammar!

- may/might



Slide 1 - Tekstslide

May/Might
May en might worden beiden gebruikt om aan te geven dat iets misschien zou kunnen gebeuren. De kans is klein bij het gebruik van may, nog kleiner bij might.
It may snow tonight.
I might win the lottery.

Slide 2 - Tekstslide

May
1- mogelijkheid
2- toestemming vragen

- I've lost my bag. Do you think you may have left it in the bus?

- May I ask you something?
Might
1- mogelijkheid (minder waarschijnlijk)

- Are you going on a holiday? I haven't decided yet. We might go to Italy.

Slide 3 - Tekstslide

May / might 
Read the following sentences. Fill in. Use may or might.


Slide 4 - Tekstslide

Je legt uit dat Iron Man waarschijnlijk jouw favoriete superheld is;
Iron Man ...... be my favourite superhero because he has a cool robotic suit.

Slide 5 - Open vraag

Je vertelt dat je heel misschien het eerste uur naar school zal komen om te leren;
I ......... come to school during the first hour to study for my maths test.

Slide 6 - Open vraag

Je zegt dat je heel misschien kaartjes kunt krijgen voor een concert;
I am telling you, I ….. be able to get tickets to that Justin Bieber concert.

Slide 7 - Open vraag

Je laat je vrienden weten dat je waarschijnlijk op zaterdag kunt afspreken;
Guys, I …… be able to meet you on Saturday.

Slide 8 - Open vraag

Past Continuous

Slide 9 - Tekstslide

Past Continuous

Slide 10 - Tekstslide

Class 3TL ______ to the teacher.
A
was listening
B
were listening

Slide 11 - Quizvraag

Kyra and Renate ____ in their notebooks.
A
was writing
B
were writing

Slide 12 - Quizvraag

The teacher _____ to the class.
A
was talking
B
were talking

Slide 13 - Quizvraag

Vul in (gebruik de past continuous)
I ........ (to dance) when you called me.
A
dance
B
danced
C
was dancing
D
were dancing

Slide 14 - Quizvraag

She ...... (to sleep) when you came home last night
A
was sleeping
B
sleep
C
sleeping
D
were sleeping

Slide 15 - Quizvraag

They ....... (to wait) for us when we got off the plane.
A
waited
B
were waiting
C
was waiting
D
will wait

Slide 16 - Quizvraag

Maak de zin ontkennend:
James was baking a cake.

Slide 17 - Open vraag

Maak de zin vragend:
Denise and Julie were eating dinner.

Slide 18 - Open vraag

Homework!
donderdag voor de les af:
- TL: opdr. 2 t/m 9

Slide 19 - Tekstslide