3.4 verslag 1 havo

3.4 schrijven en formuleren
Leerdoelen: 

hoe je een verslag schrijft;
hoe je een goede titel bedenkt;
hoe je een goede inleiding schrijft;
hoe je met synoniemen je woordkeus afwisselt.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3.4 schrijven en formuleren
Leerdoelen: 

hoe je een verslag schrijft;
hoe je een goede titel bedenkt;
hoe je een goede inleiding schrijft;
hoe je met synoniemen je woordkeus afwisselt.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een verslag?

Slide 2 - Woordweb

Waarover ging het laatste verslag dat jij hebt geschreven?

Slide 3 - Woordweb

Heb je in dat verslag vooral feiten genoemd of je mening gegeven?
A
feiten
B
meningen

Slide 4 - Quizvraag

leertekst: Een verslag schrijven
In een verslag beschrijf je wat je hebt meegemaakt, gehoord, gelezen of onderzocht. Je doel is anderen te informeren over deze feiten. Ook voor school schrijf je soms verslagen.

Zes tips voor het schrijven van een verslag:
1. Vertel in de eerste alinea waar het verslag over gaat.
2. Schrijf in de volgende alinea’s wat er allemaal gebeurde.
Doe dat in de volgorde zoals alles gebeurd is. Gebruik daarvoor woorden zoals: eerst, daarna, vervolgens, verder, ten slotte, toen
3. Schrijf niet alle details op, maar alleen de belangrijke en interessante dingen.
4. Schrijf het verslag in de verleden tijd.
5. Zet je naam onder het verslag.

Slide 5 - Tekstslide

Waarom moet je in een verslag in de eerste alinea vertellen waar het over gaat?
A
omdat de lezer de tekst dan goed begrijpt
B
omdat de lezer het onderwerp van de tekst dan weet
C
om zelf het overzicht te houden
D
om de lezers enthousiast te maken over de tekst

Slide 6 - Quizvraag

Waarom is het belangrijk om in een verslag de gebeurtenissen in de juiste volgorde op te schrijven?

Slide 7 - Open vraag

Leertekst: Een goede inleiding

Een tekst die goed is opgebouwd bestaat uit een inleiding, een kern en een slot.

In een inleiding doe je altijd twee dingen:
• je schrijft op waar je tekst over gaat.
• je gebruikt een binnenkomer. Dat is een opvallend begin dat de lezer nieuwsgierig maakt naar de rest van de tekst.

Een paar voorbeelden van binnenkomers:
• Stel een vraag die je in de tekst gaat beantwoorden: Zullen we te weten komen wie uiteindelijk gewonnen heeft?
• Vertel een kort, persoonlijk verhaaltje dat met het onderwerp te maken heeft: Dromen doen we allemaal. Zelf droom ik over een duur, maar supergaaf computerspel dat over drie weken uitkomt.


Slide 8 - Tekstslide

Leertekst: Titel van een verslag

Met de titel probeer je de aandacht van de lezer te trekken. Bij een verslag kun je kiezen uit twee mogelijkheden.
• Noem het onderwerp van je verslag:
Een Meet & Greet met Vloggers
• Geef belangrijke informatie over het onderwerp:
Vloggers zijn veel aardiger dan andere sterren

Achter een titel zet je nooit een punt, maar een vraagteken of uitroepteken mag wel.

Slide 9 - Tekstslide

Waarom is de titel van een verslag belangrijk?

Slide 10 - Open vraag

Bekijk de volgende titels. Aan welke titel kun je helemaal niet zien waar de tekst over gaat?
A
meet&greet met Daniel
B
eng
C
het fantastische kaaswinkeltje

Slide 11 - Quizvraag

Leertekst: synoniemen gebruiken

Probeer in een tekst je woordkeus af te wisselen. Voor de lezer is het storend als woorden vaak worden herhaald. Je kunt dit op verschillende manier voorkomen. Een van die manieren is om een woord te vervangen door een synoniem. Een synoniem is een ander woord met ongeveer dezelfde betekenis.

Ik kan moeilijk van snoep afblijven. Het is lastig omdat snoep zo lekker is. Bovendien is het vaak problematisch om gezonde dingen te vinden. Snoep kopen is juist helemaal niet ingewikkeld: dat is echt overal te koop.

Slide 12 - Tekstslide

Waarom is het goed om synoniemen in je tekst te gebruiken?

Slide 13 - Open vraag

Ik kan moeilijk van snoep afblijven. Het is lastig, omdat snoep zo lekker is. Bovendien is het vaak problematisch om gezonde dingen te vinden. Snoep kopen is juist helemaal niet ingewikkeld: dat is echt overal te koop.

Voor welk woord uit het voorbeeld zijn synoniemen gebruikt?
A
snoep
B
moeilijk
C
vinden

Slide 14 - Quizvraag

Noem twee synoniemen voor het woord 'snoep'

Slide 15 - Open vraag

Leuk weetje
  •  Synoniemen gebruik je ook om je tekst beter te maken.
  • Wil je het synoniem van een woord weten? Kijk dan op synoniemen.net

Slide 16 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 17 - Tekstslide

Opbouw verslag
Inleiding
'Binnenkomer' of 'aandachtstrekker'
Overzicht van wat je gaat vertellen over het onderwerp
Kern
Vertellen over deelonderwerpen
Slot
Samenvatting, conclusie, advies
Vragen beantwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Opdrachten 
Je maakt de volgende opdrachten van 3.4

13 t/m 17

Slide 19 - Tekstslide

Stappenplan
  • Gebruik de 5W1H-vragen om alle informatie over je onderwerp te krijgen. Noteer je aantekeningen.
  • Noteer in het kort waar het verslag over gaat. Dat wordt straks de eerste alinea.
  • Schrijf het verslag in Word. Gebruik 100 – 150 woorden. Let op de aandachtspunten die in de leerteksten staan.
  • Bekijk het beoordelingsmodel in opdracht 16

Slide 20 - Tekstslide