Formuleren 6 Lastige verwijswoorden

Formuleren
 Lastige verwijswoorden
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Formuleren
 Lastige verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

- Ik weet hoe ik naar woorden moet verwijzen met de verwijswoorden:

hen/hun, dat/wat, waarmee/met wie

Slide 2 - Tekstslide

Gebruik hen of hun

Hen:

 - Hen gebruik je altijd na een voorzetsel: "Ik heb het tegen hen gezegd"

- Hen is het lijdend voorwerp: "ik zal hen morgen bedanken"


Hun: 

- Hun is het een meewerkend voorwerp (je kunt er dan aan of voor bij denken) "Geef je hun die bloemen vandaag of morgen?"






Slide 3 - Tekstslide

voorbeelden
- Ik geef aan hen een boek --> mv zonder voorzetsel 

- Ik geef hun een boek -->  mv met voorzetsel

- Ik wil hen niet helpen -->  lijdend voorwerp

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

juist of onjuist?

Dat moet je niet aan hen vragen.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Hun of hen?

Ik stel de vraag aan ...... .
A
hun
B
hen

Slide 8 - Quizvraag

hen of hun?

Ik kan niet meer op .... rekenen.

A
hen
B
hun

Slide 9 - Quizvraag

Gebruik dat of wat

-  dat -> het-woorden


Het meisje dat daar loopt...

Het leukste boek dat ik heb gelezen

Het huis dat daar staat


Slide 10 - Tekstslide

Vervolg dat of wat

- wat:  de rest


Dat(gene) wat je nu zegt, is onzin

Alles wat je zegt is onzin

Het leukste wat ik gedaan heb, ....

Gisteren heb ik gespijbeld, wat mijn ouders niet leuk vonden

Slide 11 - Tekstslide

Parachutespringen is het spannendste … ik ooit gedaan heb.
A
dat
B
wat

Slide 12 - Quizvraag

Hij geeft alles … je nu nodig hebt aan je ouders.
A
dat
B
wat

Slide 13 - Quizvraag

Het leukste feestje … ik ooit gegeven heb, was toen ik 10 jaar werd
A
dat
B
wat

Slide 14 - Quizvraag

Hij sport vrijwel nooit, ... slecht is voor zijn conditie.
A
wat
B
dat

Slide 15 - Quizvraag

Het verhaal ... ik las, was erg spannend.
A
dat
B
wat

Slide 16 - Quizvraag

waar + vz 
vz +wie

mensen --> vz +wie

dieren/dingen ----> daar/waar + vz, 


De film waarover je laatst vertelde, heb ik ook gezien

De klasgenoot met wie ik het liefste samenwerk is ...

Slide 17 - Tekstslide

Goed of fout?
Het meisje waarmee ik op reis ben geweest, heet Maria.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quizvraag

De vereniging waarop ik zit, geeft een feest
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

1. Dat is een fiets, waarmee ik vaak naar de stad ga.
2. Dat is een vriend, waarmee ik vaak afspreek.

'waarmee' is goed
A
in zin 1
B
in zin 2
C
in zin 1 en 2
D
in geen van de zinnen

Slide 20 - Quizvraag

Ik begrijp de lastige verwijswoorden
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll