*Formuleren H6 (V1)

FORMULEREN (h6)
Lastige verwijswoorden


1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

FORMULEREN (h6)
Lastige verwijswoorden


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen


 Ik weet hoe ik correct moet verwijzen 

met lastige verwijswoorden als:


hen/hun, dat/wat, waarmee/met wie

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen

Verwijswoorden H2 en H4

Slide 3 - Tekstslide

Naar mannelijke en vrouwelijke woorden verwijs je met
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, die
D
die, dat

Slide 4 - Quizvraag

Het-woorden zijn?
A
Mannelijk/vrouwelijk
B
Onzijdig

Slide 5 - Quizvraag

Naar de-woorden verwijs je met?
A
deze/die
B
dit/dat

Slide 6 - Quizvraag

Naar het-woorden verwijs je met?
A
deze/die
B
dit/dat

Slide 7 - Quizvraag

Vul in:
Als je het bod op je fiets te laag vindt, moet je hem/het afwijzen.
A
hem
B
het

Slide 8 - Quizvraag

Vul in:
Nu de commissie advies heeft uitgebracht, zal de directie haar/hem ontbinden.
A
haar
B
hem

Slide 9 - Quizvraag

Vul in:
Omdat ik mijn brommer niet kan repareren, breng ik haar/hem naar de monteur.
A
haar
B
hem

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Extra oefenen...
Oefening woorden: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-verwijswoorden/

Oefening dat/wat: https://maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2046304

Oefening hen/hun: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-hun-of-hen/

Slide 12 - Tekstslide

Gebruik van hen of hun
hen:
LV --> Ik lach hen uit
MV plus VZ  --> Ik vertel een grap aan hen

hun:
MV zonder VZ --> Ik vertel hun een grap
bezit.vnw --> Hun moeder ...

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Vul in:
Als Miko en Guus niet meewerken, help ik hen/hun niet meer met wiskunde.
A
hen
B
hun

Slide 15 - Quizvraag

Vul in:
Mijn broers waren hun lunchpakket vergeten, daarom heb ik hen/hun een boterham gegeven.
A
hen
B
hun

Slide 16 - Quizvraag

Gebruik dat/wat
Je gebruikt het verwijswoord WAT om te verwijzen naar:

* dat/datgene
* alles, iets, niets, het enige
* een overtreffende trap
* een hele zin

Slide 17 - Tekstslide

Vul in:
Het horloge dat/wat ik heb gekregen, is heel mooi.
A
dat
B
wat

Slide 18 - Quizvraag

Vul in:
Alles dat/wat je hem voorzet, eet hij meteen op.
A
dat
B
wat

Slide 19 - Quizvraag

Vul in:
Deze superfoods zijn het gezondste dat/wat ik ooit heb gegeten.
A
dat
B
wat

Slide 20 - Quizvraag

Vul in:
Jari sport vrijwel nooit, dat/wat slecht is voor zijn conditie.
A
dat
B
wat

Slide 21 - Quizvraag

Gebruik dat of wat

- het woord DAT gebruik je om te verwijzen naar het-woorden


Voorbeeld:

Het meisje dat daar loopt...

Het leukste boek dat ik heb gelezen

Het huis dat daar staat


Slide 22 - Tekstslide

Vervolg dat of wat

In de volgende gevallen gebruik je wat:

- om te verwijzen naar het woord dat of datgene:

Dat(gene) wat je nu zegt, is onzin

- om te verwijzen naar woorden als alles, iets, niets, het enige:

Alles wat je zegt is onzin

- om te verwijzen naar de overtreffende trap:

Het leukste wat ik gedaan heb, ....

- Om te verwijzen naar een hele zin:

Gisteren heb ik gespijbeld, wat mijn ouders niet leuk vonden

Slide 23 - Tekstslide

Parachutespringen is het spannendste … ik ooit gedaan heb.
A
dat
B
wat

Slide 24 - Quizvraag

Hij geeft alles … je nu nodig hebt aan je ouders.
A
dat
B
wat

Slide 25 - Quizvraag

Het leukste feestje … ik ooit gegeven heb, was toen ik 10 jaar werd
A
dat
B
wat

Slide 26 - Quizvraag

Gebruik waar + voorzetsel of voorzetsel + wie

Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel, naar mensen met voorzetsel +wie


Voorbeelden:

De film waarover je laatst vertelde, heb ik ook gezien

De klasgenoot met wie ik het liefste samenwerk is ...

Slide 27 - Tekstslide

Opdrachten NN
Blz. 182-183:
Maak opdracht 1, 2, 4 en 5 
Digitaal materiaal

Extra oefenen:
cambiumned.nl

Slide 28 - Tekstslide