In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
2.5 miscommunicate deel 1
Slide 1 - Tekstslide
Miscommunicatie
Slide 2 - Woordweb
De verklaring die wij geven voor gebeurtenissen geven wordt attributie genoemd.
Dit is...
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quizvraag
Ik was te laat omdat de brug openstond is een voorbeeld van ..... attributie
A
interne
B
externe
C
materiële
D
ongeloofwaardige
Slide 4 - Quizvraag
Een boodschap heeft namelijk altijd een inhoudelijk en een betrekkingsaspect.
Het betrekkingsaspect is hoe iets gezegd wordt.
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Wat is bagatelliseren?
A
Je eigen mening opdringen aan een ander
B
De situatie ernstiger voorstellen dat het is
C
Het minimaliseren van een probleem
D
Niet controleren of je aannames kloppen
Slide 6 - Quizvraag
Generaliseren is een conclusie trekken over een bepaald individu op basis van de groep waartoe hij/zij behoort
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Een veelvoorkomende valkuil in de communicatie is diagnosticeren. Wat wordt hiermee bedoeld?
A
Het foutief interpreteren van non-verbale signalen
B
Te snel een mening vormen over iemands gedrag
C
Het gebruik van veel medische termen in een gesprek
D
Mogelijke oorzaken aanwijzen zonder te kijken of ze kloppen
Slide 8 - Quizvraag
Halo effect is dat mensen een algemene postieve indruk van iemand krijgen op basis van één individuele postieve eigenschap.
A
onjuist
B
juist
Slide 9 - Quizvraag
Het horn-effect is
A
verkeerde interpretatie van de boodschap
B
gevolg van roddelen
C
een negatief oordeel over een persoon op basis van één negatief kenmerk
D
voordeel van eerlijke communicatie
Slide 10 - Quizvraag
Miscommunicatie is communicatie die niet goed is verlopen. Bij miscommunicatie ontvangt de ontvanger de boodschap anders dan de zender bedoeld heeft.
Deze stelling is
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Verschillende factoren kunnen bijdragen aan het ontstaan van een miscommunicatie Stelling: Non-verbale signalen staan los van het ontstaan van een miscommunicatie.
A
onjuist
B
juist
Slide 12 - Quizvraag
Er is altijd communicatie, dit kan verbaal als non-verbaal.
Non-verbaal is vaak een groot deel van de communicatie.
Hoeveel procent is non-verbale communicatie
A
20%
B
40%
C
50%
D
70%
Slide 13 - Quizvraag
Bij miscommuncatie ontvangt de ontvanger de boodschap zoals de zender bedoeld heeft.
A
onjuist
B
juist
Slide 14 - Quizvraag
Wat is moraliseren?
A
De rol van persoonskenmerken in gedrag ontkennen
B
Je eigen invloed op de situatie overschatten
C
Mogelijke oorzaken aanwijzen zonder te kijken of ze kloppen
D
Anderen vertellen wat goed of fout gedrag is
Slide 15 - Quizvraag
Wanneer twee mensen bij elkaar zijn, communiceren ze altijd. Het is onmogelijk om niet te communiceren. Zelfs wanneer er niet gesproken wordt, is er sprake van communicatie. Beide personen kunnen ook zonder woorden iets uitdrukken, zoals spanning of verveling. Er is dus altijd sprake van non-verbale communicatie.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Vooroordelen zijn
A
zijn meningen die op waarheid berusten
B
niet van invloed op miscommunicatie
C
zijn meningen die niet of feiten berusten
D
objectief
Slide 17 - Quizvraag
Pagegaaien betekent dat je de woorden van je gesprekspartner exact herhaalt. Dit komt onecht over en wekt de indruk dat je de ander niet hebt begrepen.
A
Dit is onjuist
B
Dit is juist
Slide 18 - Quizvraag
Een stereotype is een vaststaand of versimpeld beeld van een groep mensen. Dat beeld komt vaak niet overeen met de werkelijkheid. Dit is...
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Bij subassertieve communicatie past dat je .....
A
durft te zeggen wat je denkt
B
weinig non-verbale gebaren gebruikt
C
niet voor jezelf durft op te komen
D
anderen wil domineren
Slide 20 - Quizvraag
Harold is deze week al drie dagen te laat op het werk verschenen. Zijn collega’s vinden hem zodoende erg laks. Wat zij niet weten is dat Harold elke ochtend zijn moeder heeft verzorgd die sinds drie dagen ernstige buikgriep heeft. Stelling: Dit is een voorbeeld van een .....