Signaal- en verwijswoorden

Verwijswoorden...
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden...

Slide 1 - Tekstslide

Wat we tot nu toe hebben gedaan: 
  • Weten welk leestype je bent en welke leesuitdagingen je hebt. 
  • Weten welke leesstrategieën er zijn. 
  • Weten wat signaalwoorden zijn en deze kunnen herkennen in een tekst. 
  • Weten wat verwijswoorden zijn en deze kunnen herkennen  in een tekst. 
  • Weten wat het antecedent is en deze kunnen vinden in een tekst. 
  • Grondig een tekst kunnen lezen met behulp van de leesstrategieën. 



Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Oefenen met signaal- en verwijswoorden
  • Oefenen met grondig lezen en de leesstrategieën 
  • Weten wat je moet weten/kunnen voor het proefwerk

Slide 3 - Tekstslide

Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte. 

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden soorten signaalwoorden: 
Soort verband
Signaalwoorden
Conclusie
dus, hieruit volgt, dan ook, concluderend
Opsomming
en, ook, nog, bovendien, verder, ten eerste, etc. 
Reden of verklaring
want, omdat, daarom, om deze reden, dus, etc. 
Tegenstelling
maar, toch, terwijl, hoewel, in tegenstelling tot, etc. 
Toelichting/uitleg
bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, een voorbeeld. 

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
a. Signaalwoord: en.
b. Verband: opsomming.
c. Zin: Je hebt je huiswerk gemaakt én je stelt vragen in de les. Goed gedaan!
d. Uitleg: Er is hier sprake van een opsomming, omdat er wordt opgesomd wat iemand goed heeft gedaan. 

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht: 
  • In duo's
  • 10 minuten
  • Klaar? Steek je vinger op. 
  • Opdracht: 
- Noteer vijf verschillende signaalwoorden met het bijbehorende verband. 
- Maak vijf zinnen. In elke zin moet een ander signaalwoord én verband zitten. 
- Leg per zin uit om wat voor soort verband het gaat. 
Hoe op te schrijven
a. Signaalwoord
b. Verband.
c. Voorbeeldzin. 
d. Uitleg verband in zin. 

Slide 7 - Tekstslide

Geef zoveel mogelijk voorbeelden van verbanden (voorbeeld: tegenstellend verband)

Slide 8 - Open vraag

Lesdoelen
  • Ik kan signaalwoorden in een tekst herkennen en kan benoemen om wat voor tekstverbanden het gaat
  • Ik kan verwijswoorden in een tekst herkennen

Slide 9 - Tekstslide

De leesrace 

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag! 
1. Bekijk het tekstgeraamte. Wat weet je al over het onderwerp? En waar ben je benieuwd naar?
2. Vertel in één zin waar de tekst over gaat. 
3. Markeer alle verwijswoorden en geef van vijf woorden aan wat het antecedent is. 
4. Markeer alle signaalwoorden. Geef van vijf woorden aan wat het tekstverband is. 
5. Welke groepen zouden het meest kwetsbaar zijn voor stress en prestatiedruk? 

Slide 11 - Tekstslide

Toets ( week 44):  
Weten 
Kunnen
- hoe de leesmotor werkt (les 1);
- welk leestype je bent (les 1);
- strategieën voor vóór, tijdens en na het lezen (les 2);
- wat signaalwoorden zijn en hoe je uit kunt leggen wat ze betekenen (les 2);
- wat verwijswoorden zijn en waar ze naar verwijzen (les 3).
- leesstrategieën kunnen gebruiken (les 2 en 4);
- signaalwoorden herkennen (les 2);
van signaalwoorden zeggen welk signaal ze geven (les 2);
- voorbeeldzinnen maken met signaalwoorden (les 2);
- de juiste verwijswoorden kiezen (les 3);
- aanwijzen waar verwijswoorden naar verwijzen (les 3);
- vragen beantwoorden bij een tekst (les 3 en 5).

Slide 12 - Tekstslide