In deze les zitten 38 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom!
Slide 1 - Tekstslide
Verwijswoorden...
Slide 2 - Tekstslide
Maak een zin met de verwijswoorden 'ze', 'daar' of 'hij'/'zij'. Maak ook duidelijk wat het antecedent is.
Slide 3 - Open vraag
Slide 4 - Tekstslide
Wat te tot nu toe hebben gedaan:
Weten welk leestype je bent en welke leesuitdagingen je hebt.
Weten welke leesstrategieën er zijn.
Weten wat signaalwoorden zijn en deze kunnen herkennen in een tekst.
Weten wat verwijswoorden zijn en deze kunnen herkennen in een tekst.
Weten wat het antecedent is en deze kunnen vinden in een tekst.
Grondig een tekst kunnen lezen met behulp van de leesstrategieën.
Slide 5 - Tekstslide
Om mee te beginnen...
Wat is het eerste wat in je opkomt als je hoort dat jouw leesvaardigheid getoetst wordt?
Waar ben je goed in met leesvaardigheid?
Waarmee moet je meer oefenen met leesvaardigheid?
Aan welk onderdeel van leesvaardigheid moet de docent extra aandacht besteden, zodat jij een voldoende kunt halen?
Slide 6 - Tekstslide
Lesdoelen
Leesstrategieën voor, tijdens en na het lezen kunnen gebruiken.
Weten wat signaalwoorden zijn en signaalwoorden kunnen herkennen in een tekst.
Slide 7 - Tekstslide
Leesstrategieën voor het lezen
Leesstrategieën voor, tijdens en na het lezen kunnen gebruiken.
Weten wat signaalwoorden zijn en signaalwoorden kunnen herkennen in een tekst.
Slide 8 - Tekstslide
Leesstrategieën
Voor het lezen: 1. Voorspellen waar te tekst over gaat (tekstgeraamte). Tijdens het lezen: 2. Ophelderen (woordraadstrategieën, signaal- en verwijswoorden). 3. Vragen stellen.
Slide 9 - Tekstslide
Signaalwoorden
Signaalwoorden kondigen aan wat er in een tekst gaat gebeuren. Ze geven de lezer dus een ‘signaal’ (een teken).
Ik werk hard, maar... Ik werk hard, dus.... Ik werk hard, omdat...
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeelden soorten signaalwoorden:
Soort verband
Signaalwoorden
Conclusie
dus, hieruit volgt, dan ook, concluderend
Opsomming
en, ook, nog, bovendien, verder, ten eerste, etc.
Reden of verklaring
want, omdat, daarom, om deze reden, dus, etc.
Tegenstelling
maar, toch, terwijl, hoewel, in tegenstelling tot, etc.
Toelichting/uitleg
bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, een voorbeeld.
Slide 11 - Tekstslide
Signaal- en verwijswoorden
Petra weet zeker dat Sandra gisteren in het park is geweest. Hij heeft haar daar toen zien joggen.
Slide 12 - Tekstslide
Aan de slag
In duo's
20 minuten
Opdracht: - Zoek een tekst op met als onderwerp 'verbod religieuze kleding Nederland'. - Analyseer het tekstgeraamte en bepaal het onderwerp. - Noteer minstens vier verwijswoorden en het antecedent. - Noteer minstens vier signaalwoorden en het bijbehorende tekstverband. - Is er in Nederland een verbod op het dragen van religieuze kleding? Leg je antwoord uit aan de hand van de door jou gevonden tekst. - Bonusvragen: Welk standpunt kun je in de tekst terugvinden? En welke argumenten worden gegeven om het standpunt te onderbouwen?
Slide 13 - Tekstslide
Aan de slag!
Individueel (10 minuten). Daarna in duo's
Klaar? Pak een laptop en oefen met de app werkwoordspellen.
Vragen? Na tien minuten!
Opdracht: Maak de sleutelvragen en opdracht drie.
Kritische leesvraag: In 'Blij met de uitslag van de telling?' Staan minstens tien signaal- en verwijswoorden. Onderstreep zoveel mogelijk signaal- en verwijswoorden!
Slide 14 - Tekstslide
Voorbeeld
a. Signaalwoord: en.
b. Verband: opsomming. c. Zin: Je hebt je huiswerk gemaakt én je stelt vragen in de les. Goed gedaan! d. Uitleg: Er is hier sprake van een opsomming, omdat er wordt opgesomd wat iemand goed heeft gedaan.
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht:
In duo's
10 minuten
Klaar? Steek je vinger op.
Opdracht:
- Noteer vijf verschillende signaalwoorden met het bijbehorende verband. - Maak vijf zinnen. In elke zin moet een ander signaalwoord én verband zitten. - Leg per zin uit om wat voor soort verband het gaat.
Hoe op te schrijven
a. Signaalwoord b. Verband. c. Voorbeeldzin. d. Uitleg verband in zin.
Slide 16 - Tekstslide
Aan de slag!
Individueel (10 minuten), daarna in duo's
Klaar? Er staan meer dan tien signaal- en verwijswoorden bij 'Blij met de uitslag van de telling?' Onderstreep minstens tien signaal- en verwijswoorden.
Vragen? Na tien minuten!
Opdracht: - Maak de sleutelvragen. - Maak opdracht drie.
Slide 17 - Tekstslide
Aan de slag!
1. Schrijf in minstens twee zinnen waar het gedicht over gaat.
2. 'Het grootste deel kan ik onzichtbaar maken' (regel 2). Wat wordt onzichtbaar gemaakt? 3. 'Een opname lang zal ik iedereen vertellen' (regel 4-5). Vertelt de ik-figuur iets? Of niet? Leg je antwoord uit. 4. 'Voor de klassefoto ben ik niet bang'. Waar zou de ik-figuur wel bang voor zijn?
Slide 18 - Tekstslide
Leerlingen worden te streng gestraft op school.
In duo's, vijf minuten.
1. Noteer minstens vier argumenten voor de stelling. 2. Noteer minstens vier argumenten tegen de stelling.
Slide 19 - Tekstslide
Aan de slag!
Eerst individueel (vijf minuten), daarna in duo's.
Eerder klaar? Onderstreep minstens vier signaalwoorden en noteer het bijbehorende tekstverband.
Opdracht: Maak de oefenopdracht woordraadstrategieën.
Slide 20 - Tekstslide
Aan de slag!
Eerst individueel (10 minuten), daarna in duo's.
Eerder klaar? Pak een laptop en ga aan de slag met de app werkwoordspelling.
Opdracht: - Nieuwsbegrip sleutelvragen en opdracht drie. - Maak de spellingopdracht.
Slide 21 - Tekstslide
Lesdoelen
Ik kan signaalwoorden in een tekst herkennen en kan benoemen om wat voor tekstverbanden het gaat
Ik kan verwijswoorden in een tekst herkennen
Slide 22 - Tekstslide
De leesrace
Slide 23 - Tekstslide
Aan de slag!
1. Bekijk het tekstgeraamte. Wat weet je al over het onderwerp? En waar ben je benieuwd naar? 2. Vertel in één zin waar de tekst over gaat. 3. Markeer alle verwijswoorden en geef van vijf woorden aan wat het antecedent is. 4. Markeer alle signaalwoorden. Geef van vijf woorden aan wat het tekstverband is. 5. Welke groepen zouden het meest kwetsbaar zijn voor stress en prestatiedruk?
Slide 24 - Tekstslide
Mededeling een
Slide 25 - Tekstslide
Mededeling twee: zeven soorten tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden
Oorzaak-gevolg
Redengevend
Tijdaangevend
Voorwaarde
Tegenstelling
Concluderend
Opsommend
Slide 26 - Tekstslide
Toets ( week 44):
Weten
Kunnen
- hoe de leesmotor werkt (les 1);
- welk leestype je bent (les 1);
- strategieën voor vóór, tijdens en na het lezen (les 2);
- wat signaalwoorden zijn en hoe je uit kunt leggen wat ze betekenen (les 2);
- wat verwijswoorden zijn en waar ze naar verwijzen (les 3).
- leesstrategieën kunnen gebruiken (les 2 en 4);
- signaalwoorden herkennen (les 2);
van signaalwoorden zeggen welk signaal ze geven (les 2);
- voorbeeldzinnen maken met signaalwoorden (les 2);
- de juiste verwijswoorden kiezen (les 3);
- aanwijzen waar verwijswoorden naar verwijzen (les 3);
- vragen beantwoorden bij een tekst (les 3 en 5).
Slide 27 - Tekstslide
Lesdoelen
Ik oefen met het lezen van teksten
Ik oefen met het beantwoorden van vragen over de tekst
Ik herken verwijs- en signaalwoorden in een tekst
Slide 28 - Tekstslide
Stap een (individueel)
Lees de tekst goed door (leesmanier: grondig lezen!)
Beantwoord alvast een aantal vragen.
Slide 29 - Tekstslide
Stap twee ( in duo's):
Overleg en geef antwoord op de vragen.
Slide 30 - Tekstslide
Stap drie (met z'n vieren)
Vergelijk de antwoorden en werk eventueel de antwoorden bij.
Slide 31 - Tekstslide
Nabespreking
Robotdolfijnen
Slide 32 - Tekstslide
Lesdoelen
Ik weet welke vijf leesstrategieën er zijn
Ik weet welke leesstrategieën voor, tijdens en na het lezen toegepast worden
Ik maak een lijst van verwijswoorden voor de toets
Ik stel eventuele vragen over de toets
Slide 33 - Tekstslide
De vijf leesstrategieën
Slide 34 - Tekstslide
Voor vandaag:
Nabespreking oefentoets
Keuzeopdracht
Slide 35 - Tekstslide
Keuze(stress)
Keuze 1
Keuze 2
Je bepaalt de tekststructuur van hoofdstuk 2 Lezen opdracht 5 (Wat een verschil).
Vraag: wat is de tekststructuur van tekst 4?
Je werkt een samenvatting uit. Je gebruikt daarvoor het overzicht van de theorie (zie je mail).
Slide 36 - Tekstslide
Tips om samen te leren:
1. Maak proefwerkvragen en een antwoordmodel. 2. Overhoor elkaar. 3. Maak samen een samenvatting en controleer of deze compleet is.