Clase 3 Pedir y dar direcciones periodo 4

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 2

Mi Barrio

in deze les

de weg vragen 

pedir direcciones

de weg uitleggen

dar direcciones

voorzetsels

preposiciones

TAREA FINAL

MI barrio ..

Ejercicio 4 A y B

Ejercicio 5: Vertaal zonder woordenboek de vetgedrukte woorden.

VERBOS IMPORTANTES

hay

estar

tomar

girar

cruzar

tener que

Saber si

BELANGRIJKE WERKWOORDEN

er is / er zijn

zich bevinden

nemen

afslaan

oversteken

moeten

Weten u of..

otras palabras

a la izquierda

a la derecha

todo recto

enfrente de

 al lado de 

al final de

en la esquina

andere woorden

links

rechts

rechtdoor

tegenover

naast

op het einde

op de hoek

PREPOSICIONES

al lado de ...

enfrente de ...

lejos de ...

cerca de ...

delante de ...

detrás de  ...

entre ... y ... 

VOORZETSELS

naast ...

tegenover ...

ver van ...

dichtbij ...

vóór ...

achter ...

tussen ... en ... 

de weg vragen

1. dar información
2. pedir direcciones
3. dar direcciones
4. pedir los platos

Is er een ...?

1. Hay un ...?
2. Dónde está el ...?
3. Dónde están los ...?
4. Hay muchos ...?

por aquí

1. hier in de buurt
2. daar ergens
3. gisteren
4. op dit moment

Is het ver?

1. Está cerca?
2. Está lejos?
3. Está delante de ...?
4. Está detrás de ...?

links

1. izquierda
2. derecha
3. todo recto
4. al lado de ...

tiene que seguir todo recto

1. u moet links af slaan
2. u moet stoppen
3. u moet rechtdoor gaan
4. u moet rechts af slaan

moeten

1. hay
2. estar
3. tener que
4. tomar

tomar la segunda calle a la derecha

1. 1ste straat links nemen
2. 1ste straat rechts nemen
3. 2de straat links nemen
4. 2de straat rechts nemen

nemen

1. tomar
2. girar
3. cruzar
4. ir

girar a la izquierda

1. rechtdoor gaan
2. links af slaan
3. rechts af slaan
4. oversteken

draaien, afslaan

1. ir
2. girar
3. tomar
4. cruzar

cruzar la calle

1. rechts af slaan
2. de straat oversteken
3. het plein oversteken
4. rechtdoor rijden

naast ...

1. enfrente de ...
2. al lado de ...
3. al final de ...
4. en la esquina

achter ...

1. delante de ...
2. detrás de ...
3. enfrente de ...
4. al lado de ...

Het is vóór ...

1. Está detrás de ...
2. Está cerca de ...
3. Está delante de ...
4. Está lejos de ...

Está entre la farmacia y el hospital

1. tussen de kerk en het ziekenhuis
2. tussen de apotheek en het hotel
3. tussen de apotheek en het ziekenhuis
4. tussen de school en het station

PEDIR DIRECCIONES

Disculpe.

Perdone.

Oiga.

Dónde está ...?

Para ir a ...?

Está lejos?

DE WEG VRAGEN

Excuseert u mij.

Pardon.

Hoort u eens.

Waar bevindt zich ...?

Om te gaan naar ...?

is het ver?

https:

6.11 gespreksopdracht

rol A 

spreek iemand aan en vraag waar ... is

rol B 

leg uit hoe A daar moet komen met behulp van de plattegrond in het boek

WISSEL VAN ROL

6.12 TAREA FINAL

Bedenk welke vragen een toerist zou kunnen stellen. 

Noteer eerst alle vragen, in het Spaans

Daarna noteer je de antwoorden op de vragen, in het Spaans.

Voer het gesprek. Wissel van rol.

Doe hetzelfde voor excursión 2.