Schrijfvaardigheid les 3

Welkom 1HVd

Paklijst:
- Lesboek & lijntjesschrift
- Pen en/of etui
- (Nederlands) leesboek
- Opgeladen laptop (met oplader)


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1HVd

Paklijst:
- Lesboek & lijntjesschrift
- Pen en/of etui
- (Nederlands) leesboek
- Opgeladen laptop (met oplader)


Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud
Lezen (+ boekencheck)
Geheugen opfrissen & Terugblik
Lesdoelen
Hoofdletters, leestekens & werkwoordsvormen
Aan de slag
Lesdoelen controleren
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lezen in je leesboek 
(10 min)


Hoor je je naam, kom dan even naar voren met je boek!

Slide 3 - Tekstslide

Geheugen opfrissen
Wat is de persoonsvorm?
  • Het werkwoord dat verandert als je de zin vragend maakt of van tijd/getal verandert. Het is het belangrijkste werkwoord.
"Ik loop naar school" -> "Ik liep naar school"     pv = loop
Wat is het onderwerp?
  • Het onderwerp is degene die iets doet in de zin. Het onderwerp "doet" wat de pv aangeeft. "Wie loopt?" o = ik

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik              Fictie
Verzonnen of waargebeurd?
  • Verzonnen verhaal
Doel?
  • Vermaak als doel
Voorbeeld?
  • Videospel, roman, et cetera.
Realistisch of onrealistisch?
  • Realistisch én onrealistisch?
Non-fictie
Verzonnen of waargebeurd?
  • Waargebeurd verhaal
Doel?
  • Informeren als doel
Voorbeeld?
  • Nieuwsbericht, geschiedenisboek, et cetera.

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les kan je:

- Hoofdletters correct toepassen in een zin

- Leestekens correct toepassen in een zin

- Alle werkwoordsvormen correct schrijven in een tekst

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters
Hoofdletters spelen een belangrijke rol in geschreven taal, omdat ze helpen bij het creëren van: 
Structuur Duidelijkheid 

We gaan kijken naar de belangrijkste regels voor het wanneer en waar gebruiken van hoofdletters.

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer schrijf je: Hoofdletters
  • Aan het begin van een zin: "Hij is pas net thuis."
  • Bij een apostrof, het tweede woord: ('s Nachts is het donker.)
  • Eigennamen (personen, instituten, merken, historische gebeurtenissen, feestdagen): "Nutella, Kerstmis, Jan-Pieter"
  • Tussenvoegsels niet, tenzij de voornaam of voorletter ontbreekt: "Bas de Haan"  "meneer De Haan"
  • Aardrijkskundige namen: "Rotterdam, Noord-Brabant"

Slide 8 - Tekstslide

Werken met Hoofdletters
Lees eerst nog eens de theorie door op blz. 174 & blz. 176

Maak vervolgens opdracht 1, 6 & 10

Klaar? Lezen in je leesboek

Slide 9 - Tekstslide

Nakijken - Opdracht 1 blz. 174
  • a. Verenigde Staten
  • b. De Dierenbescherming
  • c. minister-president
  • d. Vaderdag
  • e. fitnesscentrum
  • f. Jan(-)Jaap van der Wal
  • g. Suikerfeest
  • h. Nobelprijs
  • i. carnaval
  • j. Zwitserse kaas

Slide 10 - Tekstslide

Nakijken - Opdracht 6 blz. 176
We schrijven bij feestdagen ALLEEN de officiële namen met hoofdletter. Afstammelingen daarvan worden met kleine letter geschreven.
Kerstmis = officiële benaming, dus hoofdletter
kerst = onofficiële afgekorte naam, kleine letter

Slide 11 - Tekstslide

Nakijken - Opdracht 10 blz. 177
a. Met het woord 'kerk' wordt verwezen naar een gebouw, een specifieke kerk. Alleen de naam van de kerk zelf krijgt een hoofdletter.
b. Hier wordt het woord 'Kerk' gebruikt als verwijzing naar de Katholieke Kerk als instituut

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Leestekens
We gebruiken leestekens om een tekst beter leesbaar te maken. 
Punt
Komma
Puntkomma
Dubbele punt
Vraag- en uitroepteken

Slide 14 - Tekstslide

Wanneer schrijven we een punt in een zin?
A
Na een zelfstandige, mededelende zin
B
Tussen twee zelfstandige zinnen in
C
Aan het eind van elke zin
D
Na een normale zin

Slide 15 - Quizvraag

We gebruiken een komma bij ...
A
Lange zinnen die onoverzichtelijk dreigen te worden
B
Samengestelde zinnen tussen de twee persoonsvormen
C
Vòòr maar, nadat, omdat, terwijl, enz.
D
delen van een zin die je niet los kunt uitspreken

Slide 16 - Quizvraag

Een puntkomma kan gebruikt worden bij ...
A
Twee zinnen die met elkaar te maken hebben
B
Twee zelfstandige zinnen die elkaar aanvullen
C
Twee zelfstandige zinnen die sterk met elkaar samenhangen
D
Tussen zinnen die ongeveer hetzelfde betekenen

Slide 17 - Quizvraag

Een dubbele punt gebruiken we wanneer ...
A
Twee zelfstandige zinnen samenhangen
B
Er iets uitgelegd gaat worden
C
De tweede zin een toelichting geeft op de eerst zin
D
We voorbeelden gaan noemen

Slide 18 - Quizvraag

Leestekens
We gebruiken leestekens om een tekst beter leesbaar te maken. 
Punt         
Komma
Puntkomma
Dubbele punt
Vraag- en uitroepteken

Slide 19 - Tekstslide

Punt: 
Punt
Na een zin komt een punt:
- We hebben een fijne vakantie gehad(.)

Puntkomma
Wanneer twee zinnen sterk met elkaar samenhangen:
- We hebben een fijne vakantie gehad(;) vooral de eerste weken hebben we ons goed vermaakt.

Slide 20 - Tekstslide

Punt: 
Komma
Bij het samenvoegen van 2 zinnen gebruiken we een komma:
Dit komt vaker voor in langere zinnen, zoals tussen twee persoonsvormen, voor signaalwoorden en als je delen van de zin niet los kunt uitspreken.

- Het is leuk(,) maar ik word er moe van.
- Als we elke dag naar het strand kunnen(,) hebben we geluk.
- We hadden een fijne vakantie(,) die bovendien lekker lang duurde.

Dubbele punt
Bij twee samenhangende zinnen, vormt de tweede zin soms een toelichting bij de eerste zin. De dubbele punt kan deze twee zinnen verbinden:
- We hebben een fijne vakantie gehad(:) we konden elke dag naar het strand.
Dubbele punt kan vervangen worden door (komma + want):
- We hebben een fijne vakantie gehad(, want) we konden elke dag naar het strand.

Slide 21 - Tekstslide

Oefenen met Leestekens
Lees eerst de theorie op blz. 178
Maak vervolgens opdracht 1 & 4
Klaar? Leesboek

Slide 22 - Tekstslide

Nakijken opdracht 1 blz. 178
  • a. Vraagteken aan het eind van de zin toevoegen 
  • b. Bijvoorbeeld: + punt aan het eind van de zin
  • c. doen, maar + punt aan het eind van de zin
  • d. terugkomt, springt + punt aan het eind van de zin
  • e. Je raadt het al: hap, slik, weg kaas.
  • f. anders; soms + punt aan het eind van de zin

Slide 23 - Tekstslide

Nakijken opdracht 4 blz. 179
a. Zonder de komma, zal je de oma van 'je' bellen. 
Met komma zeg je tegen je eigen oma dat je haar zal bellen.

b. Zonder komma, geef je een bevel om op slaapkoppen te schieten.
Met komma zeg je tegen die slaapkoppen dat ze moeten opschieten.

Slide 24 - Tekstslide

Vervolg: Leestekens
We gebruiken nog meer leestekens, zoals:
Aanhalingstekens

Apostrof

Liggend streepje (koppelteken, weglatingsstreepje, afbreek-streepje)

Slide 25 - Tekstslide

Vervolg: Leestekens
Aanhalingstekens    " "    ' '
Om citaten en om woorden die je letterlijk benoemt.

"Heb je lekker geslapen?" vroeg ze.

Schrijf je "middeleeuwen" met of zonder hoofdletter?  


Slide 26 - Tekstslide

Vervolg: Leestekens
Apostrof
- Als je letter(s) uit een woord weglaat: (m'n, z'n)
- Als meervouds- of bezitsvorm: (opa's, Carla's)
- Na bezitsvorm van namen eindigend op -s: (Carlos' vader)
- Na verkleinwoorden eindigend op -y: (baby'tje)


Slide 27 - Tekstslide

Vervolg: Leestekens
Liggend streepje     -

Afbreekstreepje: Aan het eind van de zin, als woorden niet he-lemaal op de regel past.
Koppelteken: Twee woorden plakken (interim-directeur)
Weglatingsstreepje: Spellings- en interpunctieregels

Slide 28 - Tekstslide

Het liggend streepje in de vorm van het Weglatingsstreepje
Het gebruiken van het weglatingsstreepje doe je om herhaling van woorden te voorkomen. Je wilt bij de woorden spellingsregels en interpunctieregels niet twee keer het woord 'regels' opschrijven, want we willen het altijd zo kort mogelijk.
We laten de herhaling dus weg, zolang de herhaling duidelijk is en weggelaten kan worden zonder verwarring.
Hoofdpijn + nekpijn = Hoofd- en nekpijn (- vervangt 'pijn')

Slide 29 - Tekstslide

Vervolg:  Oefenen met Leestekens

Lees eerst de theorie op blz. 180

Maak vervolgens opdracht 6abc, 7 & 8

Klaar? Lezen in je leesboek

Slide 30 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6 blz. 180
Zin A

Iemand die vooraan zijn of haar antwoord wil opschrijven? Anders zal de docent kiezen.

Slide 31 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6 blz. 180
Zin B

Iemand die vooraan zijn of haar antwoord wil opschrijven? Anders zal de docent kiezen.

Slide 32 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6 blz. 180
Zin C

Iemand die vooraan zijn of haar antwoord wil opschrijven? Anders zal de docent kiezen.

Slide 33 - Tekstslide

Nakijken opdracht 7 blz. 181
  • a. Hoofd- en nekpijn
  • b. Muziekfilms en -video's
  • c. In- en uitschakelen
  • d. Hoge bloeddruk of lage bloeddruk
  • e. Pure chocolade en melkchocolade
  • f. Keel-neus-oorarts (KNO-arts)
  • g. Vooruitbestellen en -betalen
  • h.  Hoofdletters en kleine letters

Slide 34 - Tekstslide

Nakijken opdracht 8 blz. 181
a. Lucas' boek schrijf je als het boek van LUCAS is.
Luca's boek schrijf je als het boek van LUCA is.

b. winters is het meervoud van winter
's winters voluit = des winters en betekent letterlijk in de winterse periode
Bijvoorbeeld: "We gaan 's winters vaak skiën."

Slide 35 - Tekstslide

Tijd over?
Introductie: Gespeld

Slide 36 - Tekstslide

Tijd over? Nieuwsartikel

Slide 37 - Tekstslide

Controle lesdoelen
Vandaag heb je geleerd:

- Hoofdletters correct leren toepassen
- Leestekens correct leren toepassen

Slide 38 - Tekstslide

Afsluiting

Blijf op je plek zitten totdat de docent zegt dat je het lokaal mag verlaten.

Slide 39 - Tekstslide