In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Presentaties
Slide 1 - Tekstslide
Basisstof 6
Evolutie in populaties
Slide 2 - Tekstslide
Door wie is de evolutietheorie bedacht?
A
Charles Darwin
B
Albert Einstein
C
Alfres Russel Wallace
D
Sigmund Freud
Slide 3 - Quizvraag
Wat verklaart de evolutietheorie niet?
A
het verdwijnen van soorten
B
het ontstaan van leven
C
het veranderen van soorten
D
het ontstaan van soorten
Slide 4 - Quizvraag
De evolutietheorie gaat ervan uit dat:
1. Door mutatie steeds nieuwe ......................... ontstaan.
2. Als een organisme zich kan aanpassen aan zijn omgeving heeft hij een grotere ............................. Dit verschijnsel noemen we .........................
3. Dat door ......................... een zelfde soort steeds meer kan verschillen van elkaar, omdat ze in een andere omgeving leven. Hierdoor kunnen er uiteindelijk nieuwe ......................... ontstaan. Deze verschillende soorten kunnen zich uiteindelijk niet meer .......................... samen.
soorten
overlevingskans
natuurlijke selectie
isolatie
genotypen
voortplanten
Slide 5 - Sleepvraag
Leerdoelen
Na deze basisstof kun/ken je:
benoemen wat een soort en wat een populatie is.
beschrijven hoe de genetische eigenschappen van een populatie kunnen veranderen.
Slide 6 - Tekstslide
Hoe kun je een soort definiëren?
Slide 7 - Tekstslide
Soort
Soort:
individuen kunnen onderling voortplanten (op natuurlijke wijze) en zo vruchtbare nakomelingen krijgen.
Slide 8 - Tekstslide
Soort versus populatie
Soort:
soms zijn er twijfelgevallen.
Bijv. een deel van de nakomelingen is vruchtbaar.
Of fysiek is paren eigenlijk niet mogelijk.
Slide 9 - Tekstslide
Hoe kun je een populatie definiëren?
Slide 10 - Tekstslide
Soort versus populatie
Populatie:
groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied.
Gebied is begrensd met natuurlijke grenzen. Bijv. rivier.
konijnen op Schiermonnikoog.
Slide 11 - Tekstslide
Genenpool:
alle genen van de individuen in een populatie.
Hierdoor bevat een populatie dus ook verschillende allelen van die genen.
En kun je bepalen de
allelfrequentie bepalen.
= aantal keren elk allel voorkomt in een populatie.
Verschillende haarkleuren.
Alleen roodharige mensen.
Slide 12 - Tekstslide
Allelfrequenties
Constant:
er treedt géén selectiedruk op door een van de allelen. De allelfrequenties blijven gelijk.
Bijv.: bloedgroepen.
Veranderend:
De allelfrequenties veranderen. Dit kan doordat een allel de overlevingskans verkleint.
Of een kenmerk geeft voordeel bij voortplanting (= seksuele selectie).
Hoe langer de staart hoe aantrekkelijker voor een vrouwtje.
Slide 13 - Tekstslide
Zelf werken en bespreken
52, 54, 55, 62
Slide 14 - Tekstslide
Wat zijn rudimentaire organen?
Slide 15 - Tekstslide
Onderzoek naar evolutie
Verwantschap kan op verschillende manieren aangetoond worden:
Door onderzoek naar overeenkomsten in anatomie (bouw, bijv. homologe organen)
Door onderzoek naar rudimentaire organen
Door onderzoek naar overeenkomsten in biochemie (eiwitten, RNA, DNA of celmembranen/celwanden)
Slide 16 - Tekstslide
Homologe organen
Slide 17 - Tekstslide
Homologe organen
Hebben een overeenkomstige grondvorm door verwantschap; de functie kan verschillen
Slide 18 - Tekstslide
Analoge organen
Wat is het verschil met homologe organen?
Slide 19 - Tekstslide
Dit zijn analoge organen. Organen die niet zijn ontstaan uit dezelfde grondvorm, maar door aanpassingen aan het milieu wel een vergelijkbare functie hebben.
Slide 20 - Tekstslide
Analoge organen
hebben een overeenkomstige vorm door overeenkomst in functie, niet door verwantschap
Slide 21 - Tekstslide
Samenvatting
Slide 22 - Tekstslide
Zijn de voorpoot van een krokodil en de voorpoot van een mol homologe of analoge organen? Leg uit
Slide 23 - Tekstslide
De voorpoot van een krokodil en de voorpoot van een mol zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen
Slide 24 - Quizvraag
Zijn de vleugel van een vleermuis en de vleugel van een vlieg homologe of analoge organen? Leg uit
Slide 25 - Tekstslide
Genetic drift:
een grote verandering in allelfrequenties treedt op in een kleine populatie.
Bijv. door scheiding populatie door bosbrand.
Slide 26 - Tekstslide
Genetic drift:
Voorbeelden:
De kleurvarianten van de peppered moth (een mot) geven een voor- of nadeel in overleving bij een veranderende omgeving (bijv. vervuiling door fabrieken).
Slide 27 - Tekstslide
huiswerk
opgaven 58, 61, 63, 66en 67
Slide 28 - Tekstslide
Practicum natuurlijke selectie
Zie volgende dia voor de link naar de website.
Slide 29 - Tekstslide
https:
Slide 30 - Link
Weet jij het nog?
Checkvragen basisstof 6
Slide 31 - Tekstslide
Een populatie is....
A
een groep organismen van hetzelfde soort.
B
groep organismen van verschillende soorten in een bepaald gebied.
C
een groep organismen van hetzelfde soort in een begrensd gebied.
D
een individu van één soort.
Slide 32 - Quizvraag
Een rat en muis behoren tot dezelfde soort.
A
nee
B
ja
Slide 33 - Quizvraag
De groene kikker en de boomkikker behoren tot hetzelfde soort.
A
nee
B
ja
Slide 34 - Quizvraag
Bij genetic drift wordt de allelfrequentie beïnvloedt in een ...... populatie.
Slide 35 - Open vraag
Bij seksuele selectie beïnvloeden bepaalde eigenschappen de keuze voor een partner. Dit beïnvloedt dus ook de ....
Slide 36 - Open vraag
Geef een voorbeeld van een gebeurtenis die een veranderende allelfrequentie (en eventueel genetic drift) veroorzaakt