§ 3.1 Kenmerken van een chemische reactie

§ 3.1 Kenmerken van een reactie
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§ 3.1 Kenmerken van een reactie

Slide 1 - Tekstslide

Chemische reacties

3.1 reactiekenmerken
3.2 reactievergelijkingen
3.3 massaverhoudingen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen

Je leert

  • wat een chemische reactie is
  • welke kenmerken een chemische reactie heeft
  • welke 5 factoren invloed hebben op de reactiesnelheid
  • wat een explosie is en wanneer die optreedt

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Reactie
Een reactie waar beginstoffen veranderen in reactieproducten, noem je een Scheikundige reactie.

Een ander woord voor een Scheikundige reactie,  is een Chemische reactie

Slide 5 - Tekstslide

Chemische reactie

Bij een chemische reactie verdwijnen
stoffen en ontstaan er nieuwe stoffen.


De stoffen die verdwijnen heten beginstoffen en de stoffen die

ontstaan heten reactieproducten.

Een chemische reactie kun je onder andere herkennen aan het veranderen van stofeigenschappen.


Slide 6 - Tekstslide

Chemische reactie = stoffen (beginstoffen) verdwijnen en er komen nieuwe stoffen (reactieproducten) voor in de plaats.
Een faseovergang is dus géén chemische reactie!

Slide 7 - Tekstslide

Faseverandering
Stoffen lijken te veranderen
maar er is geen chemische reactie.


Slide 8 - Tekstslide

Reactietemperatuur
  • Niet elke reactie verloopt spontaan

  • Een reactie heeft een minimale temperatuur nodig om te verlopen --> de reactietemperatuur 

Slide 9 - Tekstslide

Endotherm energie-effect

Wanneer je steeds energie moet toevoegen
om er voor te zorgen dat de reactie doorgaat, is de reactie endotherm.

Wanneer de energietoevoer stopt, stopt de reactie
ook.

bijvoorbeeld: het koken van een ei



Slide 10 - Tekstslide

Exotherm energie-effect

Wanneer bij de reactie energie vrijkomt,
is de reactie
exotherm.

Ook wanneer je de reactie opgang moet
brengen (bijvoorbeeld: een kaars aansteken) is de reactie
exotherm, 

alle verbrandingen zijn exotherm.



Slide 11 - Tekstslide

Samengevat


Bij elke chemische reactie treedt een energie-effect op. 

Bij een exotherme reactie komt er energie vrij, 
bij een endotherme reactie is er energie nodig.

Energie-effect is de energie die nodig is of juist vrijkomt bij een reactie. 

Slide 12 - Tekstslide

Wet van massabehoud
Welke massa is groter ? De massa voor of na de reactie ?

Slide 13 - Tekstslide

Wet van massabehoud
Welke massa is groter ? De massa voor of na de reactie ?

Slide 14 - Tekstslide

Wet van Lavoisier

De massa van alle stoffen vóór de reactie samen is net zo groot als de massa van alle reactieproducten bij elkaar.

Dit wordt de wet van Lavoisier genoemd

LET OP!

Het gaat om alle stoffen.
Dus gassen moet je ook meetellen.



Slide 15 - Tekstslide

Wet van behoud van massa
Er kan geen massa verschijnen of verdwijnen.

Slide 16 - Tekstslide

Volledige verbranding aardgas (chemische reactie)

Slide 17 - Tekstslide

Botsende deeltjesmodel

Voor de reactie zijn de stoffen AB en CD
aanwezig. Wanneer deze stoffen effectief op elkaar botsen,
ontstaan de stoffen AD en CB.





Wanneer een botsing voldoende krachtig
is, kunnen de atomen



hergroeperen. Er wordt dan gesproken van
een effectieve botsing.



Slide 18 - Tekstslide

Reactiesnelheid

De ene reactie verloopt erg langzaam,
zoals het roesten van ijzer. En een andere reactie, zoals een
explosie, verloopt heel snel.


De snelheid waarmee een reactie verloopt
wordt reactiesnelheid genoemd.





Slide 19 - Tekstslide

Reactiesnelheid

De reactiesnelheid wordt beïnvloed door:

  • De soort stof
  • Verdelingsgraad
  • Concentratie
  • Temperatuur
  • Katalysator

Slide 20 - Tekstslide

Reactiesnelheid invloeden

De soort stof/materie.




Magnesium reageert sneller met zoutzuur
dan dat zink dat doet




Slide 21 - Tekstslide

0

Slide 22 - Video

Reactiesnelheid invloeden

Verdelingsgraad

Wanneer de deeltjes fijner worden, wordt
het oppervlakte groter. De verdelingsgraad neemt toe.

De reactiesnelheid neemt toe, omdat:

  • deeltjes fijner —> grotere verdelingsgraad
  • grotere verdelingsgraad —> meer effectieve botsingen
  • meer effectieve botsingen —> grotere reactiesnelheid


Slide 23 - Tekstslide

Reactiesnelheid invloeden

Concentratie

Wanneer de concentratie groter is, zijn er meer deeltjes aanwezig waardoor de kans op effectieve botsingen
groter is. De reactiesnelheid neemt toe, omdat:

  • concentratie groter —> meer deeltjes aanwezig
  • meer deeltjes aanwezig —> meer effectieve botsingen
  • meer effectieve botsingen —> grotere reactiesnelheid


Slide 24 - Tekstslide

Concentratie (hoeveelheid deeltjes)

Slide 25 - Tekstslide

Reactiesnelheid invloeden

Temperatuur

Bij een hogere temperatuur bewegen de moleculen sneller

waardoor de kans op effectieve botsingen groter is.

De reactiesnelheid neemt toe, omdat:

  • temperatuur groter —> moleculen bewegen sneller
  • moleculen bewegen sneller —> meer effectieve botsingen
  • meer effectieve botsingen —> grotere reactiesnelheid

Slide 26 - Tekstslide

Reactiesnelheid invloeden

Katalysator

Soms verloopt een reactie niet wanneer twee stoffen bij elkaar

worden gevoegd. Wanneer een katalysator wordt toegevoegd verloopt de reactie wel (en sneller), zoals bij de olifantentandpasta of enzymen in je lichaam

Een katalysator is een stof die de reactie versnelt, maar niet wordt verbruikt tijdens de reactie.

Slide 27 - Tekstslide

Explosies
Optimale verhouding tussen zuurstof en de brandbare stof.
Vorming van gas als eindproduct.
Razendsnelle exotherme reactie. 

Slide 28 - Tekstslide

0

Slide 29 - Video

Een verbrandingsreactie is
A
Endotherm
B
Exotherm

Slide 30 - Quizvraag

Om kaarsvet te smelten moet je voortdurend verwarmen. Is het een exotherm of endotherm proces?
A
exotherm
B
Endotherm

Slide 31 - Quizvraag

Verdampen van alcohol
A
exotherme reactie
B
endotherme reactie
C
Geen idee
D
Geen reactie

Slide 32 - Quizvraag

Op welke 5 manieren kan je de reactiesnelheid beinvloeden ?

Slide 33 - Open vraag

Als je de temperatuur verlaagt,
wordt de reactietijd...?
A
groter
B
kleiner
C
blijft gelijk

Slide 34 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de reactiesnelheid als je de beginstoffen in een bak met ijswater zet?
A
Reactiesnelheid gaat omhoog
B
Reactiesnelheid blijft gelijk
C
Reactiesnelheid gaat omlaag

Slide 35 - Quizvraag

Twee identieke reacties worden uitgevoerd. Reactie 1 bij 50°C en reactie 2 bij 60°C. Leg uit aan de hand van het botsende deeltjes model welke reactie sneller verloopt.
A
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen, dus een hogere reactiesnelheid.
B
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen, dus een hogere reactiesnelheid.
C
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen, dus een hogere reactiesnelheid.
D
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen, dus een hogere reactiesnelheid.

Slide 36 - Quizvraag

Bij het gebruik van een katalysator komt bij een exotherme reactie meer reactiewarmte vrij, omdat de reactiesnelheid hoger wordt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quizvraag

§ 3.2 reactievergelijkingen

Slide 38 - Tekstslide

Leerdoelen deze les
  • Je kunt het verschil tussen een reactieschema en een reactievergelijking uitleggen
  • Je kunt een kloppende reactievergelijking opstellen.


Slide 39 - Tekstslide

Weet je nog?
Index: Kleine getalletje in de molecuulformule -> 2 in SO
Coëfficiënt: getal voor de molecuulformule, 5 in 5 NaCl 

Atomen zijn alleen, behalve sommige atomen, die zijn altijd met z'n tweeën: 
Brusse Organiseert NaaktFeesten In Het Clubhuis

Slide 40 - Tekstslide

Een chemische reactie kun je verkort weergeven in een reactieschema, waarin je de namen en de toestandsaanduidingen (= aggregatietoestanden) van de beginstoffen voor de pijl en van de reactieproducten achter de pijl plaatst.
Toestandsaanduidingen: gas (g), vast (s), vloeibaar (l) en opgelost (aq)

Slide 41 - Tekstslide

Reactievergelijking
In een reactievergelijking is er voor en na de pijl een gelijk aantal atomen van elke soort aanwezig.

Je noemt dat een kloppende reactievergelijking.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Stappenplan

-Schrijf het reactieschema op in woorden

-Vervang de woorden door symbolen
-Schrijf van elk soort atoom het aantal op, voor de pijl
-Schrijf van elk soort atoom het aantal op, na de pijl
-Pas het aantal atomen aan door de coëfficiënt te veranderen
-Controleer of voor en na de pijl evenveel van elk atoomsoort
aanwezig is


Slide 44 - Tekstslide

Regels kloppend maken
  • Voor en na de pijl moeten van elke atoomsoort evenveel atomen zijn 
  • Aan de moleculen zelf mag je niets veranderen (de index verandert niet
  • Let op !! Als je op een half getal uitkomt voor de moleculen, doe je alle getallen (coëfficiënten) keer 2 
  • Let op !! Uiteindelijk moeten de coëfficiënten de kleinst mogelijke hele getallen zijn. 

Slide 45 - Tekstslide

Oefenen met Phet Colorado 

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Link

Zelf aan de slag
Maken en leren § 3.2

Slide 48 - Tekstslide

Huiswerk

(online) Maken en leren § 3.1 en § 3.2 
Oefenblad reactievergelijkingen 
Voorbereiden experiment 3.2 en 3.3


Slide 49 - Tekstslide