Groep 4 themawrd taal actief T8
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent?
de toonbank
de toonbank
A
een bank waar je geld haalt
B
een bank waar je op zit
C
een lage kast in de winkel waar je afrekent
D
een hoge kast in de winkel waar je afrekent
Slide 2 - Quizvraag
Wat betekent?
de goederen
de goederen
A
de voorraad die je verkoopt of gebruikt
B
de spullen die je verkoopt of gebruikt
C
bezorgen
D
een lage kast
Slide 3 - Quizvraag
Waar liggen de goederen?
A
in de kast
B
in de garage
C
op het bureau
D
op de toonbank
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent?
aanbieden
aanbieden
A
aankleden
B
afrekenen
C
ontvangen
D
verkopen
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent?
vriendschap sluiten
vriendschap sluiten
A
de vriendschap stoppen
B
de vriendschap beginnen
C
vrienden blijven
D
op zoek naar vrienden
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent?
ergens vol van zijn
ergens vol van zijn
A
teveel gegeten hebben
B
er genoeg van hebben
C
ergens enthousiast over blijven praten
D
iets vullen tot het vol is
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent?
ontkennen
ontkennen
A
als je iemand kent
B
als je iemand niet kent
C
zeggen dat je iets herkent
D
zeggen dat je iets niet gedaan hebt
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent?
reeds
reeds
A
ook
B
niet
C
al
D
door
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekent?
op onderzoek uitgaan
op onderzoek uitgaan
A
als je iets vindt
B
dat je iets vertelt
C
ergens naartoe gaan om zoveel mogelijk te weten te komen
D
ergens naartoe gaan en iets leuks doen
Slide 10 - Quizvraag
Wat betekent?
de aanbieding
de aanbieding
A
als iets goedkoper is dan normaal
B
als iets duurder is dan normaal
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent?
in kas
in kas
A
hoeveel eten er nog is
B
hoeveel geld er nog is
Slide 12 - Quizvraag
Wat betekent?
wat mij betreft
wat mij betreft
A
als ik het mag zeggen
B
als ik het niet weet
Slide 13 - Quizvraag
Wat betekent?
kortom
kortom
A
dit woord gebruik je als je het niet meer weet
B
dit woord gebruik je als je iets nog een keer kort zegt
Slide 14 - Quizvraag
Wat staat in de juiste alfabetisch volgorde?
A
andijvie - appel - aardbei
B
aardbei - andijvie - appel
C
aardbei - appel - andijvie
Slide 15 - Quizvraag
Zet de woorden
plek 1
in alfabetische
plek 2
volgorde.
plek 3
munt
meloen
mandarijn
Slide 16 - Sleepvraag
Wat is het zelfstandig naamwoord?
Harde muziek klinkt in de straat.
Harde muziek klinkt in de straat.
A
harde
B
muziek
C
klinkt
D
straat
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het zelfstandig naamwoord?
De jarige geeft een feest.
De jarige geeft een feest.
A
jarige
B
geeft
C
een
D
feest
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het zelfstandig naamwoord?
De mensen dansen op de klanken.
De mensen dansen op de klanken.
A
mensen
B
dansen
C
op
D
klanken
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het zelfstandig naamwoord?
Dokter, ik heb zo'n hoofdpijn!
Dokter, ik heb zo'n hoofdpijn!
A
dokter
B
ik
C
heb
D
hoofdpijn
