Hoofdstuk 3 - Woorden en schrijven les 2

Nederlands

1 / 9
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 9 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Lezen 
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Programma:

  • Lezen
  • Terugblik vorige les (schrijven)
  • Uitleg / voorbeelden bekijken
  • Schrijven
Lesdoelen:

  • Ik kan een zelfverzonnen verhaal schrijven, waarbij ik nieuwe woorden gebruik uit de paragraaf woordenschat;
  • Ik begin iedere zin met een hoofdletter en eindig met een punt. 

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht:

Schrijf een verzonnen (fictief) dagboek verslag over een spannende gebeurtenis. Gebruik zoveel mogelijk woorden uit woorden 1 en 2 (bijvoorbeeld: extreem, ervaring, griezelig, levensgevaarlijk, moeder, de uitdaging, aarzelen, de dreiging, gespannen, nerveus, je uiterste best doen)



Let ook op:
hoofdletters, punten en komma's.



Dagboek verhaal schrijven

Een dagboek is een persoonlijk verslag van wat er op een dag gebeurd is. Een dagboek bestaat uit losse stukjes tekst.

Stap 1:
Maak een woordspin om te brainstormen, wat heb jij zogenaamd meegemaakt? Gebruik de 5W en H vragen.
Bekijk ook welke woorden uit woorden 1 en 2 je wilt gebruiken.

Stap 2:
Begin met de datum

Stap 3: 
Stel voor je dat het verhaal echt hebt meegemaakt (schrijf vanuit de ik-vorm) en begin met schrijven. Beschrijf ook wat je ziet (bijvoorbeeld hoge golven) en wat je voelt (bijvoorbeeld ijskoud water)
komma's
Gebruik een komma:
- Tussen opsommingen
bijvoorbeeld: ik heb vandaag: Nederlands, wiskunde en gym.

Na woorden zoals:
want, maar, omdat, doordat
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Hoe

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht:

Schrijf een verzonnen (fictief) dagboek verslag over een spannende gebeurtenis. Gebruik zoveel mogelijk woorden uit woorden 1 en 2 (bijvoorbeeld: extreem, ervaring, griezelig, levensgevaarlijk, moeder, de uitdaging, aarzelen, de dreiging, gespannen, nerveus, je uiterste best doen)



Let ook op:
hoofdletters, punten en komma's.


Lever je verslag in via Magister.
Dagboek verhaal schrijven

Een dagboek is een persoonlijk verslag van wat er op een dag gebeurd is. Een dagboek bestaat uit losse stukjes tekst.

Stap 1:
Maak een woordspin om te brainstormen, wat heb jij zogenaamd meegemaakt? Gebruik de 5W en H vragen.
Bekijk ook welke woorden uit woorden 1 en 2 je wilt gebruiken.

Stap 3:
Begin met de datum

Stap 3: 
Stel voor je dat het verhaal echt hebt meegemaakt (schrijf vanuit de ik-vorm) en begin met schrijven. Beschrijf ook wat je ziet (bijvoorbeeld hoge golven) en wat je voelt (bijvoorbeeld ijskoud water)
komma's
Gebruik een komma:
- Tussen opsommingen
bijvoorbeeld: ik heb vandaag: Nederlands, wiskunde en gym.

Na woorden zoals:
want, maar, omdat, doordat
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Hoe
timer
5:00
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2

Slide 6 - Tekstslide

Klaar, ga voor extra uitdaging en verwerk signaalwoorden in de tekst
Succescriteria:
Kan jij al achter ieder punt een vinkje plaatsen?


Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig werken Thema 3
 3.3 Lezen en 3.5 Woorden
3.3 Lezen
4-8(1)-8(2)-10-11-14-15(1)-15(2)
3.5 Woorden
10-12-17-19
Klaar
Werk verder aan de paragraaf lezen of woorden

Bekijk de dia leerstrategieën en ga de woorden1 en woorden 2 leren. 

Slide 8 - Tekstslide

Leerstrategieën 
Plan per week minimaal 2 leermomenten (4 leermomenten in totaal)
Oefenen met de betekenis vinden in teksten (T2 vragen)
Woordenschat uitbreiden door woordjes te leren (R vragen)
De robot:
Zoek een tekst op die je nog niet kent (bijvoorbeeld een nieuwsbericht).

Ga vervolgens in een vaste volgorde te werk:
- Markeer een woord dat je niet kent
- Kijk goed naar het woord, is het een samenstelling of kan je de betekenis afleiden?
- Lees eerst de zin verder af, vind je dan de betekenis?
- lees anders de zin ervoor, vind je dan de betekenis?
De kapstok:
je verdeelt de begrippen in groepjes woorden die bij elkaar horen. Dat geeft overzicht! Daardoor onthoud je weer beter en sneller


Woordweb:
Kies een woord waarvan je de betekenis nog niet kent. Zet dit woord midden op een vel en bedenk andere woorden die erbij horen
Flitskaartjes:
Maak flitskaartjes van de woorden, voeg ook plaatjes toe

Slide 9 - Tekstslide