HA - week 20 - Grammatica start woordsoorten H5

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom 
- Presentaties
- Grammatica Woordsoorten H4, H5 en H6


Doel:
- Je schakelt tussen grammatica zindelen en woordsoorten
- Je benoemt alle woordsoorten die we tot nu toe hebben gehad. 

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Tekstslide

Voor de presentatoren:

- Zorg dat je alvast in de Meet zit, daarin deel je zelf je scherm. 
 (je mag ook alleen voor presenteren kiezen)
- Zorg dat al je geluid op je laptop uitstaat, anders gaat het 'zingen'. 
Presenteren

Slide 3 - Tekstslide

Van de functie van een stukje van zin 

naar 

de benaming van elk individueel woord
Grammatica woordsoorten

Slide 4 - Tekstslide

De ondernemende peuter kroop ...............
De tafel
naar
achter
op
aan
voor
onder
tussen
vanwege
om
naast
tijdens

Slide 5 - Sleepvraag

woordsoorten - Wat is een voorzetsel?
Plaats

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een voorzetsel?
Tijd

Slide 7 - Tekstslide

Sleep een blokje met voorzetsels ONDER de
voorzetzels in de zinnen. 

1. schoonspringen,   een    bijzondere    vorm    van

watersport,    is     in     het     begin     van    de
   
20e    eeuw    een    olympische    sport    geworden
blokjes die je over hebt. 
voor-
zetsel
voor-
zetsel
voor-
zetsel
voor-
zetsel
voor-
zetsel

Slide 8 - Sleepvraag

Sleep een blokje met voorzetsels ONDER de
voorzetzels in de zinnen. 

2. Dankzij   Daphne   en    Edwin    Jongejans    werd  

deze    sport    populair    onder     onze     bevolking
blokjes die je over hebt. 
voor-
zetsel
voor-
zetsel
voor-
zetsel
voor-
zetsel
voor-
zetsel

Slide 9 - Sleepvraag

Wat:
Grammatica woordsoorten:
H4 - vragend en aanwijzend vnw : 1, 2, 4, 7B
H5 - voorzetsels : 1, 2, 3, 4, 8B
H6 - bijwoord : 1, 2, 3, 4, 8B

Wanneer: 
Deze week



Aan de slag

Slide 10 - Tekstslide

Die, deze (als je naar een de woord verwijst)
dit, dat (als je naar een het woord verwijst)
Zulke, dergelijke, zo'n, dezelfde, hetzelfde

Deze woorden gebruik je alleen als je iets aan kan wijzen.  Verwijzen is weer iets anders!
1.  die jongens lopen wel op straat  (aanwijzend vnw)
2. de jongens die wel op straat lopen  (geen aanw. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 11 - Tekstslide

Wie, wat, welke, wat voor een (alleen die vier)

- Ze staan altijd in een vraag
- Het antwoord op die vraag is  altijd een ding of persoon.  (geen plaats  of tijd)

1. Wie was er vandaag op tijd? = Luuk! = vr. vnw
2. Ik weet niet wie er vandaag was.  = geen vr.vnw
Vragend voornaamwoord

Slide 12 - Tekstslide