HA - week 20 - Grammatica ZD H56 - herhaling en start woordsoorten

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom 
- Presentaties
- Grammatica zinsdelen H5 en H6 - korte herhaling/opfriscursus
- Grammatica Woordsoorten H4, H5 en H6


Doel:
- Je kunt aangeven welke delen van de zin bij elkaar horen
- Je benoemt alle zinsdelen.
- Je schakelt tussen grammatica zindelen en woordsoorten
- Je benoemt alle woordsoorten die we tot nu toe hebben gehad. 

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Tekstslide

Voor de presentatoren:

- Zorg dat je alvast in de Meet zit, daarin deel je zelf je scherm. 
 (je mag ook alleen voor presenteren kiezen)
- Zorg dat al je geluid op je laptop uitstaat, anders gaat het 'zingen'. 
Presenteren

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen

Slide 4 - Tekstslide


A
Jongen
B
de kleine jongen
C
vermaakte
D
vakantie

Slide 5 - Quizvraag


A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 6 - Quizvraag


Slide 7 - Open vraag


A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 8 - Quizvraag


A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 9 - Quizvraag

Van de functie van een stukje van zin 

naar 

de benaming van elk individueel woord
Grammatica woordsoorten

Slide 10 - Tekstslide

Groepje 1
Groepje 2
deze
wie
waar
dit
welk
die
wat
dat

Slide 11 - Sleepvraag

Die, deze (als je naar een de woord verwijst)
dit, dat (als je naar een het woord verwijst)
Zulke, dergelijke, zo'n, dezelfde, hetzelfde

Deze woorden gebruik je alleen als je iets aan kan wijzen.  Verwijzen is weer iets anders!
1.  die jongens lopen wel op straat  (aanwijzend vnw)
2. de jongens die wel op straat lopen  (geen aanw. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Wie, wat, welke, wat voor een (alleen die vier)

- Ze staan altijd in een vraag
- Het antwoord op die vraag is  altijd een ding of persoon.  (geen plaats  of tijd)

1. Wie was er vandaag op tijd? = Luuk! = vr. vnw
2. Ik weet niet wie er vandaag was.  = geen vr.vnw
Vragend voornaamwoord

Slide 13 - Tekstslide

Zulke warme laarzen kun je echt niet meer dragen met dit weer.
Wat is het aanwijzend.vnw?

Slide 14 - Open vraag

Zo’n blunder kun je tijdens die liveshow echt niet maken
Wat is het aanwijzend.vnw?

Slide 15 - Open vraag

Die opzichter vroeg wie er aan de installatie had gezeten
Wat is het aanwijzend.vnw?

Slide 16 - Open vraag

Wat:   
Grammatica woordsoorten:
H4: 1, 2, 4, 7B
H5: 1, 2, 3, 4, 8B
H6: 1, 2, 3, 4, 8B

Wanneer: 
Deze week



Aan de slag

Slide 17 - Tekstslide