Les 38 sterke en zwakke werkwoorden (herhaling)

Geef een voorbeeld
van een sterk werkwoord
1 / 22
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Geef een voorbeeld
van een sterk werkwoord

Slide 1 - Woordweb

Het programma 
- het lesdoel
- uitleg werkwoorden (herhaling)
- oefenen in LessonUp 
- terugkoppeling lesdoel 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

'lopen' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

'kijken' is een zwak werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

'beloven' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

'eten' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Schrijf de verleden tijd op:
Hij __________ (schrijven) vorig jaar veel.

Slide 14 - Open vraag

Schrijf de verleden tijd op.
Ik ___________ (vertellen) hem een verhaal.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de verleden tijd op:
Mijn vader __________ (dragen) kleren uit een andere tijd.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de verleden tijd op:
Mijn zusje __________ (sporten) vorige jaar elke dag.

Slide 17 - Open vraag

Bij zwakke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Bij zwakke werkwoorden gebruik je 't kofschip om te bepalen of je het met een -t of -d schrijft.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden kan je het 't kofschip niet gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van
één zwak werkwoord en
van één sterk werkwoord

Slide 21 - Woordweb

Slide 22 - Tekstslide