Grammatica: herhaling taalkundig en bedrijvend + lijdend
Welkom in de les
Jas in kluisje of aan de kapstok boven
Telefoon in telefoontas
Boek, etui en aantekeningenschrift op tafel
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom in de les
Jas in kluisje of aan de kapstok boven
Telefoon in telefoontas
Boek, etui en aantekeningenschrift op tafel
Slide 1 - Tekstslide
Na deze les
- kun je zinnen bedrijvend en/of lijdend maken.
- heb je de stof van taalkundig ontleden herhaald.
Slide 2 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord en persoonlijk voornaamwoord
Ik heb mijn telefoon weggelegd. (bez. vnw.)
Deze telefoon is van mij. (pers. vnw.)
Bez.vnw: geeft bezit aan, voor z.n. of bijv. nmw.
Pers. vnw.: verwijst naar mensen, dieren, dingen en kan allerlei vormen aannemen, afhankelijk van de grammaticale functie. Hij geeft het boek aan haar.
Slide 3 - Tekstslide
Wederkerend voornaamwoord
komt voor in combinatie met wederkerende werkwoorden
zich vergissen, zich schamen
Ik schaam me, jij schaamt je, hij schaamt zich
Ik was me (mijzelf)
Je kunt het woordje 'zelf' erachter plaatsen.
Slide 4 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
- verwijst terug naar een woord of woordgroep (het antecedent)
Het meisje dat daar loopt
De keeper diede goal tegenhield.
Maar:
Ik kon niet op vakantie, wat ik wel jammer vond (verwijst naar een voorafgaande zin).
Slide 5 - Tekstslide
Aanwijzend voornaamwoord
deze, die (de-woorden): Deze jongen, die boeken, deze plaat, die school
dit, dat (het-woorden): dit huis, dat meisje, dit tentamen
Slide 6 - Tekstslide
Het vragend voornaamwoord
- Staan meestal aan het begin van een vraagzin.
WIE, WAT, WELKE, WAT VOOR (EEN).
Ik wil graag weten wie van jullie mijn tas heeft verstopt.
Slide 7 - Tekstslide
Het onbepaald voornaamwoord
Verwijst naar vage personen of zaken
Men ziet tegenwoordig alles zo zwartgallig.
Iedereen kan dat wel zeggen.
Je kunt weliets zeggen toch?
Slide 8 - Tekstslide
Bijwoorden
1. Zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord.
Voorbeeld: Dit is een geweldig mooi liedje.
2. Kunnen iets zeggen over een werkwoord.
Voorbeeld: Zij fietst hard naar school.
Slide 9 - Tekstslide
Bijwoorden
3. Zeggen iets over een ander bijwoord.
Voorbeeld: Zij loopt erghard.
Slide 10 - Tekstslide
Bijwoorden
3. Zeggen iets over een ander bijwoord.
Maar:
Ik luister naar het geweldige, mooie liedje.
Geweldige is dan het bijv. nmw. Zegt in deze zin iets over het liedje en niet over mooie.
Slide 11 - Tekstslide
Jara /laat/ de hond /uit.
Wat is het onderwerp? Jara
Jara doet iets-> ze laat de hond uit
Als het ONDERWERP de handeling verricht van het WG noem je de zin BEDRIJVEND of ACTIEF.
Slide 12 - Tekstslide
De hond/ wordt/ door Jara/ uitgelaten.
Het onderwerp ondergaat de handeling (het uitlaten).
Als het ONDERWERP de handeling ondergaat, noemen we de zin LIJDEND of PASSIEF.
Slide 13 - Tekstslide
Omzetten bedrijvend ->lijdend
Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door.
In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden of zijn te staan.
Slide 14 - Tekstslide
Wat is het nut?
1. Afwisseling
2. De persoon/ het iets dat iets ondergaat staat meer centraal.
Hij slaat de hond. De hond wordt geslagen door hem.
3. Het kan onduidelijk blijven wie de handeling uitvoert. Dat kan passend zijn.
Voorbeeld: de hond wordt geslagen (Maar door wie? Dat kun je weglaten)
Slide 15 - Tekstslide
oefenen...
De man heeft de computer gekocht.
De computer is door de man gekocht.
Slide 16 - Tekstslide
De man zal de computer kopen. De computer zal door de man gekocht worden.
De man zou de computer gekocht hebben. De computer zou door de man gekocht zijn.
Slide 17 - Tekstslide
Omzetten lijdend->bedrijvend
De 'doorbepaling' wordt het onderwerp.
Het onderwerp wordt LV.
Haal uit het gezegde de vorm van 'worden' weg.
Slide 18 - Tekstslide
Aan het werk
Maken in het rode boekje: blz. 9, opdracht 12. Schrijf de antwoorden in je schrift.
Kijk je antwoorden uit hoofdstuk 1 en 2 na met het antwoordenboekje. Stel voor jezelf vast wat je wel en niet beheerst.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Is de opdracht nu goed nagekeken?
A
Bedrijvend
B
Lijdend
Slide 23 - Quizvraag
Zet de zin om van bedrijvend <->lijdend
Slide 24 - Open vraag
Het jurkje wordt door Simone gekocht.
A
Bedrijvend
B
Lijdend
Slide 25 - Quizvraag
Zet de zin om van bedrijvend <->lijdend
Slide 26 - Open vraag
De man koopt een scheerapparaat.
A
Bedrijvend
B
Lijdend
Slide 27 - Quizvraag
Zet de zin om van bedrijvend <->lijdend
Slide 28 - Open vraag
Het dressuur wordt door Inna goed uitgevoerd
A
lijdend
B
bedrijvend
Slide 29 - Quizvraag
Zet de zin om van bedrijvend <->lijdend
Slide 30 - Open vraag
Mijn moeder prijst mijn oom uitbundig.
A
lijdend
B
bedrijvend
Slide 31 - Quizvraag
Zet de zin om van bedrijvend <->lijdend
Slide 32 - Open vraag
Het dienstmeisje verschoont de lakens.
A
Bedrijvend
B
Lijdend
Slide 33 - Quizvraag
Zet de zin om van bedrijvend <->lijdend
Slide 34 - Open vraag
Volgens mij word ik niet serieus genomen door die docent.
A
Bedrijvend
B
Lijdend
Slide 35 - Quizvraag
Zet de zin om van bedrijvend <->lijdend
Slide 36 - Open vraag
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Soorten werkwoorden
Binnen het wg kan er sprake zijn van twee soorten werkwoorden: Het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord.
Binnen het ng kan er sprake zijn van twee soorten werkwoorden: het koppelwerkwoord en het hulpwerkwoord.
Slide 39 - Tekstslide
Aan het werk
Maak in elk geval uit hoofdstuk 1, opdracht 1 en 2 (taalkundig ontleden) en uit hoofdstuk 2, opdracht 7 en 8 (redekundig ontleden).
Kies daarna je eigen route. Wat heb je nodig om de stof goed te beheersen?