week 22 h1

H1 
 semaine 22
F . Zelfstandig werken : weektaak 22
 Apprendre 6 et 7
Hoe zat het ook alweer delend lidwoord?
correction weektaak 21 : weetaak : 21  16a tm 16d

weektaak 22
:Maken 6.5 ex. 16f tm 16h (livre) et Verbuga.eu (prendre)  Maken 17 tm 21 (online)
- Leren Apprendre 6 et 7



A: les buts de la semaine
B: herhalen van het werkwoord PRENDRE & PC
D:  spreekvaardigheid
C ; Le Passé Composé - ER  - donderdag nog eens
E:  Verbuga trois étapes
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H1 
 semaine 22
F . Zelfstandig werken : weektaak 22
 Apprendre 6 et 7
Hoe zat het ook alweer delend lidwoord?
correction weektaak 21 : weetaak : 21  16a tm 16d

weektaak 22
:Maken 6.5 ex. 16f tm 16h (livre) et Verbuga.eu (prendre)  Maken 17 tm 21 (online)
- Leren Apprendre 6 et 7



A: les buts de la semaine
B: herhalen van het werkwoord PRENDRE & PC
D:  spreekvaardigheid
C ; Le Passé Composé - ER  - donderdag nog eens
E:  Verbuga trois étapes

Slide 1 - Tekstslide

A. Les buts de la semaine
  • herhalen van het werkwoord prendre zodat je iets kunt bestellen !
  • passé composé : -er : de voltooid tegenwoordige tijd, je kunt iets meer vertellen
  • spreekvaardigheid : we oefenen nog eens op het terras : 1 (p64)
  • heb je goed geleerd?
  • We checken de weektaak van vorige week

Slide 2 - Tekstslide

B : le verbe PRENDRE 
DOEL : ik kan het werkwoord 'prendre' vervoegen en correct gebruiken in een zin. Ook in de voltooide tijd!

Slide 3 - Tekstslide

Prendre
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
prends
prends
prend
prenons
prenez
prennent

Slide 4 - Sleepvraag

prendre
je prends
tu prends
il prend
elle prend
on prend
nous prenons
vous prenez
ils prennent
elles prennent
nemen
ik neem
jij neemt
hij neemt
zij neemt
wij nemen / men neemt
wij nemen
jullie nemen / u neemt
zij nemen (m)
zij nemen (v)
Neem over in je aantekeningenschrift!

Slide 5 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van prendre.
Tu ___ des frites?
A
prend
B
prends
C
prenons
D
prenez

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van prendre.
Léa ___ le métro.
A
prend
B
prends
C
prenons
D
prennent

Slide 7 - Quizvraag

Vul de juiste vertaling in.
___ du riz. (Julie neemt)

Slide 8 - Open vraag

Vul de juiste vertaling in.
___ l'avion. (hij neemt)

Slide 9 - Open vraag

Kies de juiste vorm van prendre.
Elles ___ le bus pour aller à l'école.
A
prend
B
prends
C
prennent
D
prenez

Slide 10 - Quizvraag

Prendre in de passé composé
denken-delen- uitwisselen
hoe vertaal je onderstaand stukje?

Pendant les vacances, nous avons mangé au restaurant. Lundi, j'ai pris une pizza à la pizzeria. Mardi, j'ai mangé un steak au bristrot. Jeudi, j'ai pris un hamburger au Macdo. 

Slide 11 - Tekstslide

Pendant les vacances, nous avons mangé au restaurant. 
Lundi, j'ai pris une pizza à la pizzeria. Mardi, j'ai mangé un steak au bristrot. Jeudi, j'ai pris un hamburger au Macdo. 
Tijdens de vakantie hebben we gegeten in het restaurant. Maandag heb ik een pizza genomen in de pizzeria. 
Dinsdag heb ik een biefstuk in de bistro gegeten. 
Donderdag heb ik een hamburger genomen bij MacDonalds

Slide 12 - Tekstslide

prendre in de passé composé: 
onderwerp + ww avoir + voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van nemen = genomen
Het voltooid deelwoord van prendre = pris
j'ai -                   ik heb
tu as-                jij hebt
il a -                   hij heeft
elle a-               zij heeft
on a -                 men heeft
nous avons -   wij hebben 
vous avez-       jullie hebben
                           u heeft
ils ont-              zij hebben 
elles ont           zij hebben
Passé composé van PRENDRE
j'ai pris = ik heb genomen
tu as pris = jij hebt genomen
il a pris - hij heeft genomen
elle a pris= zij heeft genomen
nous avons pris= wij hebben genomen
vous avez pris= u heeft genomen/ jullie hebben genomen
ils / elles ont pris = zij hebben genomen

Slide 13 - Tekstslide

prendre (nemen) - apprendre (leren) - comprendre (begrijpen)
Présent                                                      Passé composé

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de passé composé van prendre?
A
J'ai pris
B
J'ai prené

Slide 15 - Quizvraag

nous (prendre, passé composé)
A
avons prendu
B
avons prenons
C
avons pris
D
avons prenu

Slide 16 - Quizvraag

Zet in passé composé
il (prendre)
A
prenait
B
ai pris
C
prend
D
a pris

Slide 17 - Quizvraag

Vul in: tu _____ (prendre, passé composé)
A
ai pris
B
as pris
C
ai prendu
D
as prendu

Slide 18 - Quizvraag

(prendre) zij hebben genomen=
A
ils avons pris
B
ils ont pris
C
ils ont prendu
D
ils avons pris

Slide 19 - Quizvraag

Zet in de présent
Elle (prendre)
A
prend
B
prenons
C
prends
D
pris

Slide 20 - Quizvraag

Nous……..(prendre, passé composé)
A
avons prendru
B
prenons
C
prenons
D
avons pris

Slide 21 - Quizvraag

C: de passé composé
de passé composé met avoir  


Slide 22 - Tekstslide

passé composé : regelmatige werkwoorden die eindigen op -er
REGEL : 
het voltooid deelwoord : heel werkwoord - er + é 

PC : onderwerp + avoir + vd
tu  + as + mangé
il + a + dansé 
nous + avons + regardé

Slide 23 - Tekstslide

Passé composé
Persoonlijk vnw
avoir
voltooid dlw
J' (ik)
ai
parlé
Tu (jij)
as
parlé
Il/elle/on (hij/zij/men)
a
parlé
nous (wij)
avons
parlé
Vous (jullie/u)
avez
parlé
Ils/elles (zij)
ont
parlé
Ik heb gepraat
passé composé 

Slide 24 - Tekstslide

Wat is de passé composé?
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De onvoltooid verleden tijd (ik danste)
C
De voltooid tegenwoordige tijd (ik heb gedanst)

Slide 25 - Quizvraag

Het vd van een werkwoord op -er maak je heel eenvoudig:
A
-er blijft -er
B
-er wordt -e
C
-er wordt -é

Slide 26 - Quizvraag

On ______ _________ (regarder, pc) un film.
A
regardé
B
a regarde
C
a regardé
D
a regarder

Slide 27 - Quizvraag

Nous ______ _________ (inviter, pc) ma famille et mes amis.
A
avons invité
B
invitons
C
invité
D
avons invitons

Slide 28 - Quizvraag

Nous ______ _________ (inviter) ma famille et mes amis.
A
avons invité
B
sommes invité
C
avons inviter
D
avons invitons

Slide 29 - Quizvraag

Simon et Simone ..... .......... (passer) de bonnes vacances.
A
as passé
B
a passé
C
avez passé
D
ont passé

Slide 30 - Quizvraag

D:  spreekvaardigheid
prenez page 64  et jouez la première conversation 

faites ensuite ; ex 17-21

Slide 31 - Tekstslide

23 : beantwoord de vragen en vertel hoe jouw ideale verjaardag eruit ziet . Antwoord zo goed mogelijk en wissel daarna van rol
1. qu'est-ce que tu préfères manger au petit-déjeuner?
2. Quelle tarte est-ce que tu veux?
3. qu'est-ce que tu achètes au supermarché pour ta petite fête?
4. Pour le dÎner, qu'est-ce que tu manges?
5. Qu'est-ce que tu veux boire aujourd'hui?
6. et qu'est-ce que tu voudrais comme cadeaux?

aide : manger- eten
qu'est-ce que - wat
ta fête- je feestje
 boire- drinken
aujourd'hui- vandaag
voudrais - zou willen

Slide 32 - Tekstslide

E: verbuga.eu
kies : présent
kies : prendre (bij onregelmatige werkwoorden)
kies : NF 
na 7 min trainen
kies : passé composé bij prendre
na 7 min. trainen


Slide 33 - Tekstslide

E: verbuga.eu
kies : passé composé
kies : prendre (bij onregelmatige werkwoorden) en drie werkwoorden die eindigen op -er bijvoorbeeld : danser, chercher, parler
kies : NF 



Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

16A1 x des champignons champignons
 x des tomates tomaten
  des chips chips
 x de la viande hachée gehakt
  un paquet de spaghettis een pak spaghetti
 x une bouteille de coca een fles cola

2 1 J’ai beaucoup de devoirs.
 2 Il y a du coca ?
 3 Il n’y a plus de coca.
 4 Tu veux de l’eau minérale ?
 5 Non, pas de chips.

16b.1 a des pâtes pasta                                         e du yaourt yoghurt
 b de la viande hachée gehakt                           f de la salade sla
 c de l’eau minérale water                                    g de l’argent geld
 d du coca cola                                                         h des fruits fruit
 


2 mannelijke
 vrouwelijke
 meervoud
3 Je kunt niet zien of ze mannelijk (du) of vrouwelijk (de la) zijn; ze beginnen met een klinker.
4 Is er cola?
5 Ja, er is een fles cola.

16C 1 du             3 des                          5 des
 2 de l’                  4 de la

2 1 un paquet de (chips)                            4 beaucoup de (Chantilly)
 2 un kilo de (pommes)                                5 pas d’(argent)
 3 un morceau de (fromage)
16d
 1 de la glace         4 du pain                        7 combien de frères      
2 des légumes    5 un peu de sucre    8 100 grammes de beurre  3 pas de viande   6 de l’eau minérale





Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

even oefenen met woorden: apprendre 6 en 7

Slide 38 - Tekstslide





grammaire extra (p 80)


Exercice 8G
Deux copains en terrasse
on prend / nous prenons
prendre
je prends, tu prends
vous prenez
mon copain prend
elles prennent
elles prennent
nous prenons

Exercice 8H
1 Pour le petit déjeuner, je prends toujours un croissant.
2 Qu’est-ce que vous prenez ?
3 Nous prenons une baguette.
4 Mes frères prennent une salade.
5 Isabelle prend le bus pour aller à l’école / au collège.





Slide 39 - Tekstslide